ECLI:NL:CRVB:2011:BP3719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2524 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar in het kader van AWBZ-indicatie

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellant heeft ingediend tegen een besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) inzake zijn AWBZ-indicatie. Appellant, die ten gevolge van een hersenbloeding linkszijdig verlamd is en in een verpleeghuis verblijft, heeft via zijn broer hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van CIZ ongegrond verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is. De Raad stelt vast dat appellant, ondanks zijn beperkingen, zelf verantwoordelijk was voor de tijdige afhandeling van zijn post, of dat zijn familie hiervoor een voorziening had moeten treffen. De Raad concludeert dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. Hierdoor komt de Raad niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de AWBZ-indicatie zelf. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

10/2524 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 maart 2010, 09/2295 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen (hierna: CIZ).
Datum uitspraak: 19 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam broer], broer van appellant, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2010. Appellant is niet verschenen. CIZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is ten gevolge van een hersenbloeding/CVA linkszijdig verlamd. Ook zijn linkeroog en korte-termijn-geheugen zijn beschadigd. Vanwege zijn aandoeningen en beperkingen verblijft appellant sinds 1993 in verpleeghuis [naam verpleeghuis]
2.2. Vanwege het ontbreken van een geldig indicatiebesluit heeft CIZ - door tussenkomst van de zorgaanbieder - bij besluit van 25 september 2008 appellant ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) geïndiceerd voor het zorgzwaartepakket VV02, klasse 7.
2.3. Bij besluit van 29 juni 2009 heeft CIZ het bij brief van 22 mei 2009 door de broer van appellant namens appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 14 juli 2009 heeft CIZ dit besluit op bezwaar ingetrokken.
2.4. Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft CIZ het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat en voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang - het volgende overwogen. Er is niet gebleken dat de broer van appellant ten tijde van het primaire besluit als gemachtigde van appellant kon worden aangemerkt. Aan het indicatiebesluit van 25 september 2008 ligt geen door de broer van appellant gedane aanvraag ten grondslag. Ook anderszins kan niet worden gesteld dat appellant destijds reeds werd vertegenwoordigd door zijn broer. CIZ heeft het indicatiebesluit van 25 september 2008 dan ook op de juiste wijze bekend gemaakt door dit toe te zenden aan appellant zelf. De datum van verzending van het primaire besluit aan appellant dient daarom als uitgangspunt te worden genomen voor de aanvang van de bezwaartermijn. Het primaire besluit van 25 september 2008 is op diezelfde datum aan appellant toegezonden. Namens appellant is bij brief van 22 mei 2009 bezwaar gemaakt, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 6 november 2008. De omstandigheid dat de broer van appellant het primaire besluit pas geruime tijd nadien op de kamer van appellant tussen de oude kranten heeft gevonden, is onvoldoende zwaarwegend om de geconstateerde termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar moet worden geacht gelet op zijn gebrekkige korte-termijn-geheugen en zijn daaruit voortvloeiende onvermogen om zijn zaken (tijdig) te regelen. Appellant heeft verder gesteld dat de indicatie voor een voorziening in de vorm van het zorgzwaartepakket VV02, klasse 7 onvoldoende recht doet aan zijn noden en behoeften.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
6.2.1. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
6.2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb wordt een besluit bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht.
6.2.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
6.2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.1. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
7.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is. Voor zover appellant niet in staat was om zelf zorg te dragen voor de (tijdige) afhandeling van zijn post, lag het op de weg van appellant dan wel zijn familie om daarvoor een voorziening te treffen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het - al dan niet door tussenkomst van de zorginstelling - laten doorsturen van de voor appellant bestemde post naar een als zaakwaarnemer fungerende persoon. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk was. Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift van appellant op goede grond niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet daarop komt de Raad niet toe aan de stelling van appellant dat de aan hem bij besluit van 25 september 2008 toegekende voorziening in de vorm van het zorgzwaartepakket VV02, klasse 7 onvoldoende is.
7.3. Uit hetgeen onder 7.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
(get.) H.C.P. Venema.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
NK