ECLI:NL:CRVB:2011:BP2049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4172 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, dat zijn aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afwees. De aanvraag was ingediend in oktober 2009, na een eerdere afwijzing in 1997. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzing was gebaseerd op medische adviezen die concludeerden dat de lichamelijke klachten van appellant niet in verband stonden met oorlogscalamiteiten. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de medische rapportages van verschillende geneeskundig adviseurs van de verweerster.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De medische adviezen bevestigen dat de klachten van appellant voortkomen uit bestaande aandoeningen die niet causale verbanden vertonen met de oorlogservaringen. De Raad heeft ook het door appellant ingebrachte artikel van Unicef in overweging genomen, maar oordeelt dat dit niet voldoende is om de eerdere conclusies te weerleggen.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep ongegrond verklaard, waarbij hij de deugdelijkheid en motivatie van het bestreden besluit heeft onderschreven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 20 januari 2011.

Uitspraak

10/4172 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 20 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 12 juli 2010, kenmerk BZ01154935 (hierna: bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940 1945 (Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2010. Appellant is in persoon verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1945 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in november 1996 een aanvraag op grond van de Wubo ingediend. Bij besluit van 31 december 1997 heeft verweerster aanvaard dat appellant is getroffen door ongeregeldheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Wubo. Het gaat daarbij om zijn verblijf gedurende anderhalf jaar in een kamp te Djosenan in 1945-1946 tijdens de Bersiap-periode. Verweerster heeft de aanvraag echter afgewezen op de grond dat bij appellant geen sprake was van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk of psychisch letsel in verband met het meegemaakte oorlogsgeweld. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is door verweerster bij besluit van 28 september 1998 ongegrond verklaard. Daartegen heeft appellant geen beroep ingesteld, zodat de afwijzing in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2. In oktober 2009 heeft appellant opnieuw een aanvraag op grond van de Wubo ingediend. Bij besluit van 15 december 2009 heeft verweerster deze nieuwe aanvraag afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is door verweerster bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Het oorspronkelijke afwijzende besluit van 31 december 1997 berust op een advies van verweersters geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Dit advies was gebaseerd op een door de arts G.J. Laatsch in opdracht van verweerster ingesteld medisch onderzoek. Het hield in dat de lichamelijke klachten van appellant voortvloeien uit een anatomische afwijking in de hersenvaten (arterioveneuze malformatie, AVM) en uit een bloedziekte (primaire thrombocytose), welke beide aandoeningen niet in verband staan met de oorlogscalamiteiten. In bezwaar heeft verweersters geneeskundig adviseur, de arts H.J.P. Bonarius deze opvatting bevestigd. Deze arts heeft daarbij aangegeven dat AVM te maken heeft met afwijkend aangelegde vaten in de hersenen en onder de meest uiteenlopende omstandigheden voorkomt, ook onder de meest gunstige omstandigheden voor moeder en kind. Voor de thrombocytose (thrombocythaemie) geldt hetzelfde. Een oorzaak voor deze aandoening is niet aan te geven. Wel is aangetoond dat bijvoorbeeld slechte voeding niet als oorzaak kan worden aangemerkt, aldus Bonarius.
2.2. Bij zijn nieuwe aanvraag in 2009 die thans aan de orde is heeft appellant aangegeven dat zijn klachten zijn verergerd, dat hij in 2003, 2005 en 2009 TIA's heeft gehad en dat inmiddels ook sprake is van nier en blaasproblemen. Hij heeft gewezen op een publicatie van Unicef over de situatie in Sri Lanka, waarin wordt beschreven hoe belangrijk goede voeding en zorg in het allervroegste stadium zijn voor moeder en kind. De omstandigheden waaronder appellant voor en na zijn geboorte heeft verkeerd, waren volgens hem nog erger.
2.3. Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag heeft verweersters geneeskundig adviseur, de arts P. Windels, gerapporteerd dat het causaliteitsoordeel ten aanzien van de oorspronkelijke klachten gehandhaafd blijft. Hetgeen appellant daartegen heeft aangevoerd, bevat geen nieuwe gezichtspunten. De door appellant nieuw gemelde TIA's en nierklachten hangen samen met de niet-causale vaatklachten en bloedziekte. De eveneens nieuw gemelde blaasontsteking kan, gelet op de aard hiervan en gezien het moment van optreden, evenmin met de oorlogscalamiteiten in verband worden gebracht, aldus Windels.
2.4. Verweerster heeft het bezwaar van appellant nog voorgelegd aan haar geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Deze arts heeft bevestigd dat de inzichten met betrekking tot het ontstaan van de bloedaandoening en de vaataandoening ongewijzigd zijn gebleven. Er zijn voor deze aandoeningen duidelijk andere oorzaken dan de oorlogsgebeurtenissen. De conclusies uit het algemene artikel van Unicef, zonder enige medische onderbouwing, kunnen volgens Roelofs niet één op één worden doorgetrokken naar het concrete geval van appellant.
2.5. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster zich op grond van deze adviezen op het standpunt mogen stellen dat appellant geen (nieuwe) feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aanleiding geven om het oorspronkelijke besluit van 31 december 1997 te herzien. Verder maken de adviezen aannemelijk dat de nieuwe klachten van appellant het gevolg zijn van de reeds bestaande aandoeningen, die bij het besluit van 31 december 1997 als niet-causaal zijn aangemerkt. In de beschikbare medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van deze door verweerster gevolgde zienswijze te twijfelen.
2.6. Het door appellant overgelegde artikel van Unicef maakt dit niet anders. Het medische belang van een goede voeding en zorg voor moeder en kind rond de geboorte is duidelijk. Daarmee is echter, in aanmerking genomen dat de oorzaak van de aandoening van appellant niet bekend is, nog niet gezegd dat de specifieke aandoeningen waaraan appellant lijdt zijn veroorzaakt door het gebrek aan voeding of de slechte conditie van zijn moeder in het kamp. Ook in dit opzicht acht de Raad het bestreden besluit op grond van de medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
2.7. Het beroep moet dus ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Nijholt.
NK