ECLI:NL:CRVB:2010:BO9642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2366 WAJONG + 10/2368 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAJONG-uitkering en beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in Turkije woont en zijn Wajong-uitkering heeft zien intrekken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2010 uitspraak gedaan in de zaken 10/2366 WAJONG en 10/2368 WAJONG. De appellant had zijn uitkering in 2000 gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%, maar meldde zich in 2004 opnieuw als toegenomen arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft zijn verzoek om herziening van de uitkering afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het Uwv bevestigd, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische grondslag van de intrekking van de uitkering beoordeeld. De door de rechtbank ingeschakelde deskundigen, een psycholoog en een psychiater, hebben geconcludeerd dat er geen ziekte of gebrek kon worden vastgesteld die de arbeidsongeschiktheid van de appellant zou rechtvaardigen. De Raad heeft de conclusies van deze deskundigen onderschreven en geen redenen gevonden om aan de juistheid van hun oordelen te twijfelen. De Raad heeft ook de argumenten van de appellant, die stelde dat hij zwakbegaafd is en dat dit niet voldoende was meegenomen in de beoordeling, verworpen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, aangezien de appellant niet in het gelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/2366 + 10/2368 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende in Turkije (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2010, 02/1163 en 08/3821 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L. Oz, werkzaam bij ALYEL Wets Winkel, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 30 oktober 2000 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 11 februari 2000 tot intrekking per 1 augustus 2000 van de uitkering van appellant op grond van de toen geldende Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.3. Appellant heeft zich per 2004 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 7 februari 2008 is het verzoek afgewezen omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een zelfde ziekteoorzaak. Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2008 (bestreden besluit 2) is het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 18 december 2008 (bestreden besluit 3) de beslissing op bezwaar van 22 augustus 2008 ingetrokken en evengenoemd bezwaar ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 7 februari 2008 is bij beslissing op bezwaar van 23 november 2009 (bestreden besluit 4) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit 2 en 3 is niet-ontvankelijk verklaard in verband met het vervallen van procesbelang. Het beroep tegen bestreden besluit 4 is ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank een bepaling gegeven ten aanzien van proceskostenvergoeding.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1 en bestreden besluit 4. Appellant heeft in het bijzonder gronden aangevoerd tegen het medisch oordeel van de rechtbank en gesteld dat ten onrechte doorslaggevende betekenis is toegekend aan de bevindingen en conclusies van de door haar ingeschakelde deskundigen te weten de psycholoog E.H. Ameling en de psychiater J. Rübsaam. Appellant betoogt dat in Nederland door diverse mensen is bevestigd dat hij zwakbegaafd is, hieraan wordt naar de opvatting van appellant door de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 1. Verzekeringsarts L. Schaap heeft in zijn rapport van 28 september 1999 voldoende gemotiveerd uiteengezet dat appellant in staat kan worden geacht tot werk dat onder andere in verband met zijn lengte bij hem past. Hiertoe heeft Schaap de onderzoeksresultaten betrokken van dr. O.A. Sarp en een expertise van de KNO-arts dr. H. Soyeur. De bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman heeft de in de bezwaarprocedure ingebrachte informatie van de neuroloog Adnan Alas van 26 juli 2000 bij de beoordeling in zijn rapportage van 20 maart 2001 betrokken en in de beschikbare gegevens geen aanleiding gezien het oordeel van verzekeringsarts Schaap niet te onderschrijven. Hekkelman zag, anders dan Adnan Alas, in de beschikbare gegevens over onder andere de door appellant gevolgde scholing, geen aanknopingspunten voor de door Adnan Alas niet nader toegelichte diagnose mentale retardatie.
4.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt in vaste rechtspraak van de Raad besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Met de rechtbank ziet de Raad geen feiten of omstandigheden op grond waarvan in dit geval het afwijken van dit uitgangspunt aangewezen is.
4.4. De door de rechtbank ingeschakelde deskundigen psycholoog Ameling respectievelijk psychiater Rübsaam hebben ook naar het oordeel van de Raad inzichtelijk en gemotiveerd gerapporteerd op onderscheidelijk 20 en 10 augustus 2009. Hun conclusies, die er in essentie op neerkomen dat bij appellant geen ziekte of gebrek kon worden vastgesteld als oorzaak voor het waargenomen afwijkend gedrag (Rübsaam) en dat zwakbegaafdheid niet kon worden geobjectiveerd (Ameling), zijn voldoende onderbouwd om voor een rechterlijk oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit bepalend te zijn. Bij bestreden besluit 1 zijn gelet op het vorenoverwogene de bezwaren van appellant tegen de intrekking van zijn
Wajong-uitkering terecht ongegrond verklaard, en ook het beroep van appellant tegen het genoemde besluit is door de rechtbank terecht ongegrond verklaard.
4.5. Bij bestreden besluit 4 staat de vraag centraal of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met toepassing van artikel 19, eerste lid, sub a van de Wajong voor een uitkering in aanmerking te brengen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als waarvoor voorheen de bij bestreden besluit 1 met ingang van
1 augustus 2000 ingetrokken Wajong-uitkering werd genoten.
4.6. Artikel 19, eerste lid, sub a van de Wajong bepaalt dat indien de jonggehandicapte binnen vijf jaar na de datum van intrekking van de uitkering dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van de wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.7. Appellant is op verzoek van het Uwv in augustus 2009 onderzocht door KNO-arts J. Joustra en psychiater W.M.J. Hassing. Op basis van de bevindingen van deze artsen alsmede op basis van eigen onderzoeksresultaten, waaronder eigen medische onderzoek op het spreekuur van 14 augustus 2009, heeft bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar in zijn rapport van 13 november 2009 vastgesteld dat er geen sprake is van ziekte of gebrek op grond waarvan de belastbaarheid zoals vastgesteld in 2000 per 18 augustus 2004 moet worden herzien. Dat de artsen in Turkije een andere mening zijn toegedaan doet hieraan niets af.
4.8. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank omtrent de medische beoordeling heeft overwogen. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om de conclusies van het Uwv onjuist te achten, nu voldoende verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de psychiatrische klachten en de klachten omtrent slechthorendheid heeft plaatsgevonden.
5. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en C.W.J. Schoor en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR