ECLI:NL:CRVB:2010:BO9529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4216 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsuitkering en bewijs van aanvraag om bijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 juli 2010, waarin het beroep tegen het besluit van de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 26 november 1980 bijstand, maar deze werd per 26 juni 1985 ingetrokken. Na een lange juridische procedure, waarin de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep betrokken waren, werd appellant opnieuw bijstand verleend per 1 december 2005. Appellant betwistte de ingangsdatum van deze bijstand en stelde dat hij eerder, op 2 november 2005, een aanvraag had gedaan. Echter, hij kon geen bewijs overleggen voor deze stelling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nader bewijs had aangedragen om zijn claim te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant zijn stelling niet aannemelijk had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 december 2010.

Uitspraak

10/4216 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 2 juli 2010, 07/672 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: Bestuurscommissie)
Datum uitspraak: 28 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Dill, advocaat te Hendrik Ido Ambacht, hoger beroep ingesteld.
De Bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 16 november 2010, waar partijen
- zoals vanwege appellant aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 26 november 1980 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: College) de bijstand van appellant met ingang van 26 juni 1985 ingetrokken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van hem teruggevorderd. Dit besluit heeft na bezwaar en beroep bij uitspraak van de Raad van 8 december 2009, LJN BK8320, rechtskracht verkregen voor zover het betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 1996 en is voor het overige herroepen.
1.2. Bij besluit van 6 maart 2006 heeft het College appellant met ingang van 1 december 2005 weer bijstand verleend op grond van de WWB. Appellant heeft - voor zover nog van belang - bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van dit besluit. Bij besluit van 1 juni 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2006 ongegrond verklaard. Nadat appellant tegen dit besluit beroep had ingesteld, heeft de Bestuurscommissie als rechtsopvolgster van het College bij besluit van 5 september 2008 het besluit van 1 juni 2007 ingetrokken en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij besluit van 18 september 2008 heeft de Bestuurscommissie het besluit van 5 september 2008 ingetrokken en het bezwaar - voor zover hier van belang - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep tegen het besluit van 18 september 2008 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat appellant geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat hij zich eerder dan op 1 december 2005 heeft gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 september 2008 ongegrond heeft verklaard. Hij betoogt dat hem met ingang van 2 november 2005 bijstand moet worden verleend, omdat hij op die dag een aanvraag heeft gedaan. Appellant erkent dat hij op dit punt geen nader bewijs heeft ingediend of kunnen indienen. Hij deelt mee dat hij druk doende is dit bewijs te vergaren. Hij wenst de mogelijkheid te behouden dit aan de Raad over te leggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Uit de uitspraak van de Raad van 16 maart 2010, LJN BL8816, volgt dat het College bevoegd was het primaire besluit van 6 maart 2006 te nemen en dat de Bestuurscommissie bevoegd was het besluit op bezwaar van 18 september 2008 te nemen.
4.2. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep geen nader bewijs of onderbouwing heeft aangedragen van zijn stelling dat hij reeds op 2 november 2005 een aanvraag om bijstand heeft gedaan. Bij die stand van zaken heeft de rechtbank terecht op de door haar gegeven gronden geconcludeerd dat appellant zijn stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom faalt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak komt - voor zover aangevallen - voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2010.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ