ECLI:NL:CRVB:2010:BO9340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-13 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wubo-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1939, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante stelde dat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog verschillende huiszoekingen door Duitsers heeft meegemaakt, waarbij geweld is gebruikt. De Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad heeft echter op 19 mei 2009, en later bevestigd in een bestreden besluit op 16 december 2009, de aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.

Tijdens de zitting op 18 november 2010 heeft de Raad de argumenten van appellante en de verweerster gehoord. De Raad concludeerde dat de gestelde huiszoekingen niet als oorlogsgeweld konden worden gekwalificeerd, omdat er geen bevestiging was van de huiszoekingen en de Duitsers niet gericht waren op appellante, maar op haar vader. Bovendien was er geen bewijs dat de moeder van appellante zwaar mishandeld was tijdens deze huiszoekingen. De Raad benadrukte dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, de confrontatie met zeer ernstig en schokkend fysiek geweld tegen derden vereist is, wat in dit geval niet was aangetoond.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2010.

Uitspraak

10/13 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 16 december 2009, kenmerk BZ 9087, JZ/H60/2009, genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2010. Namens appellante is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1939, heeft in januari 2009 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. In dat verband heeft appellante gesteld dat zij verschillende malen huiszoekingen door Duitsers heeft meegemaakt. De Duitsers waren op zoek naar de vader van appellante en hebben bij de huiszoekingen geweld gebruikt, aldus appellante.
1.2. Bij besluit van 19 mei 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op de aanvraag afwijzend beslist. Hiertoe is overwogen dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b en d, van de Wubo kan - voor zover hier van belang en kort samengevat - als burger-oorlogsslachtoffer worden erkend degene die is getroffen door handelingen of maatregelen die door de bezettende macht tegen hem werden gericht of degene die op jeugdige leeftijd psychisch letsel heeft opgelopen door de confrontatie met onder meer zware mishandeling van derden.
2.2. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster hetgeen appellante naar voren heeft gebracht terecht niet aangemerkt als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Allereerst is van de gestelde huiszoekingen geen enkele bevestiging verkregen. Verder kunnen de huiszoekingen, zoals door appellante beschreven, ook niet worden gezien als een tegen appellante gerichte handeling of maatregel in de zin van de Wubo. De Duitsers waren immers op zoek naar de vader van appellante. Ook is niet gebleken dat de Duitsers bij de huiszoekingen zoveel geweld tegen de moeder hebben gebruikt dat kan worden geconcludeerd dat appellante geconfronteerd is geweest met zware mishandeling. Naar de Raad al meermalen heeft overwogen (zie o.a. LJN BM9608) moet het daarbij ook gaan om een confrontatie met objectief gezien zeer ernstig en uitermate schokkend fysiek geweld tegen derden dat op één lijn is te stellen met doodslag en executie.
3. Gezien het voorgaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. De Raad acht, tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
IJ