ECLI:NL:CRVB:2010:BO9335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6980 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om de Wiedergutmachung niet meer in mindering te brengen op de periodieke WUV-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2010 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant ontving sinds 1990 maandelijks een uitkering van de Duitse overheid in het kader van de Wiedergutmachung, welke uitkering door de verweerster op zijn periodieke WUV-uitkering in mindering werd gebracht als overige inkomsten. Appellant heeft in juli 2008 verzocht om de Wiedergutmachung niet meer in mindering te brengen op zijn uitkering, maar dit verzoek werd door de verweerster afgewezen. De verweerster stelde dat de Wiedergutmachung een inkomensvervangende uitkering betreft en niet het karakter heeft van een schadeloosstelling.

Tijdens de zitting op 18 november 2010 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de argumenten van appellant en verweerster overwogen. Appellant herhaalde zijn standpunt dat de Wiedergutmachung als schadevergoeding moet worden beschouwd en niet aan het inkomen gerelateerd is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Wiedergutmachung als overige inkomsten in mindering moet worden gebracht op de WUV-uitkering, omdat deze overwegend een inkomensvervangend karakter heeft. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

De Raad heeft uiteindelijk het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter A. Beuker-Tilstra en de leden R. Kooper en G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier B. Bekkers.

Uitspraak

09/6980 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Israël (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 26 november 2009, kenmerk BZ48258, JZ/D80/2009 (bestreden besluit). Het bestreden besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2010. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Sinds 1990 ontvangt appellant van de Duitse overheid tevens maandelijks een uitkering in het kader van de zogenoemde Wiedergutmachung. Deze betalingen worden op de periodieke uitkering in mindering gebracht als overige inkomsten als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder d, van de Wuv.
1.2. In juli 2008 heeft appellant bij verweerster het verzoek ingediend de Wiedergutmachung, met terugwerkende kracht, niet meer in mindering te brengen op zijn periodieke uitkering. Bij besluit van 24 december 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster op dat verzoek afwijzend beslist. Verweerster heeft daarbij overwogen dat de Wiedergutmachung een inkomensvervangende uitkering betreft en niet het karakter heeft van een schadeloosstelling.
1.3. In beroep heeft appellant - kort gezegd - zijn standpunt herhaald dat de Wiedergutmachung evenals de uitkering in het kader van artikel 2 van de Claims Conference is bedoeld als schadevergoeding en niet aan het inkomen is gerelateerd.
1.4. In het verweerschrift heeft verweerster de beroepsgronden van appellant uitgebreid weersproken.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Overeenkomstig zijn eerdere rechtspraak over dit onderwerp, onder meer een uitspraak van 22 maart 2007 (LJN BA2266), is de Raad met verweerster van oordeel dat de Wiedergutmachung als “overige inkomsten” in de zin van artikel 19, eerste lid, onder d, van de Wuv op de periodieke uitkering in mindering dient te worden gebracht. Dit omdat de Wiedergutmachung overwegend een inkomensvervangend karakter heeft. Hierbij is onder meer van belang dat de grondslag voor toekenning is gelegen in de omstandigheid dat appellant op grond van door het Nazi-regime genomen anti-joodse maatregelen is gehinderd in zijn persoonlijke ontwikkeling en daardoor inkomenverlies heeft geleden. In overeenstemming hiermee heeft de Landesrentenbehörde in 1990 de verminderde verdiencapaciteit bij appellant bepaald op 30%. Van een doelgerichte subsidie in de zin van artikel 19, zevende lid, van de Wuv is naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake. Dat bij de toekenning van de Wiedergutmachung mogelijk ook andere overwegingen een rol hebben gespeeld, kan aan het geschetste karakter daarvan niets af doen.
2.2. Appellant heeft in beroep nog aangegeven dat de door hem eveneens ontvangen uitkering in het kader van artikel 2 van de Claims Conference door verweerster anders wordt benaderd, maar de Raad merkt in dat verband op dat, daargelaten dat het een ander soort uitkering betreft, die uitkering hier niet ter beoordeling voor ligt.
3. Gezien het voorgaande concludeert de Raad dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
ij