ECLI:NL:CRVB:2010:BO9048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5294 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2010 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen het besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer en ontvangt sinds 1990 een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van 4 naar 8 uur per week, omdat hij zich beperkt voelde in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden door zowel psychische als lichamelijke klachten, waaronder een status na poliomyelitis.

De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft in haar besluit van 18 augustus 2009, kenmerk BZ 9046, JZ/H70/2009, gesteld dat appellant in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Dit standpunt is gebaseerd op informatie van de huisarts en een medisch onderzoek door dokter Kho. De Raad heeft overwogen dat de door verweerster gehanteerde norm, dat voor toekenning van meer dan 4 uur huishoudelijke hulp sprake moet zijn van het niet meer kunnen verrichten van licht huishoudelijk werk, acceptabel is. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn klachten, in staat is om lichte taken zoals koken, afwassen en afstoffen uit te voeren.

De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen medische redenen zijn gevonden die zouden rechtvaardigen dat appellant meer dan de gebruikelijke 4 uur per week aan huishoudelijke hulp nodig heeft. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor extra ondersteuning en de rol van de verweerster in het beoordelen van de noodzaak voor extra uren huishoudelijke hulp.

Uitspraak

09/5294 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 16 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 18 augustus 2009, kenmerk BZ 9046, JZ/H70/2009, genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Appellant is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, is op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer en geniet vanaf 1990 als zodanig een periodieke uitkering op grond van de Wubo.
1.1. Met ingang van 1 november 2001 is aan hem onder meer een vergoeding toegekend voor huishoudelijke hulp voor
4 uur per week. In december 2008 heeft appellant verzocht om uitbreiding van deze vergoeding maar 8 uur per week. Hierop is bij besluit van verweerster van 2 april 2009 afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehand-haafd bij het bestreden besluit.
2. Door appellant is, kort samengevat, aangevoerd dat hij zeer beperkt is in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en dat met name op grond van zijn lichamelijke aandoeningen huishoudelijke hulp in een omvang van
8 uur per week voor hem medisch noodzakelijk is. Verder is naar voren gebracht dat de geneeskundig adviseur van verweerster ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en dat verweerster ten onrechte is afgegaan op dit in zijn ogen onzorgvuldig onderzoek.
3. Namens verweerster is het standpunt gehandhaafd dat appellant nog in staat is om lichte huishoudelijke werkzaamheden te doen, zodat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van méér uren huishoudelijke hulp dan de toegekende 4 uren. Verweerster acht het bestreden besluit, gebaseerd op informatie van de huisarts en medisch onderzoek, voldoende onderbouwd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het standpunt van verweerster berust op een advies van de geneeskundig adviseur en arts G. Kho van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dat advies is tot stand gekomen op basis van een over de leefsituatie van appellant opgemaakt aanvullend sociaal rapport van 6 februari 2009 en informatie van de huisarts, waaraan de geneeskundig adviseur en arts
P. Windels de conclusie verbond dat appellant alleen beperkingen ondervindt ten aanzien van het zware huishoudelijke werk. Dokter Kho heeft appellant tijdens de bezwaar-procedure thuis bezocht en gedurende ongeveer 1 uur en 20 minuten met appellant gesproken. Dit onderhoud was met name gericht op het in kaart brengen van de beperkingen op medische gronden voor het verrichten van huishoudelijk werk. Hierbij is uitgevraagd, zoals gebruikelijk is in dit soort gevallen, welke werkzaamheden appellant nog wel en niet kan verrichten. Als de medische situatie van een betrokkene duidelijk is, zoals in het geval van appellant, behoeft geen lichamelijk onderzoek te worden gedaan. De Raad kan appellant dan ook niet volgen in zijn grief dat sprake zou zijn geweest van een onzorgvuldig onderzoek.
4.2. De door verweerster gehanteerde norm dat voor toekenning van meer dan 4 uur huishoudelijke hulp sprake moet zijn van het (ook) niet meer kunnen verrichten van licht huishoudelijk werk, heeft de Raad al meermalen acceptabel geacht. Omdat appellant de leeftijd van 70 jaar is gepasseerd, is rekening gehouden met zowel de met de oorlogs-omstandigheden in verband staande psychische klachten als met de niet daarmee in verband staande lichamelijke klachten. Uit het onderhoud met dokter Kho en de overige gegevens is gebleken dat appellant door zijn psychische klachten, maar met name door zijn lichamelijke klachten (status na poliomyelitis) beperkt is voor zwaar huishoudelijk werk. Er zijn geen medische redenen op grond waarvan appellant niet nog lichte werkzaamheden zoals koken, afwassen en afstoffen zou kunnen doen. Dat de taak-verdeling in het gezin het mogelijk maakt dat appellant niet veel huishoudelijk werk behoeft te doen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerster heeft dan ook op goede gronden geen aanleiding gezien om vergoeding te verstrekken voor méér dan de gebruikelijke 4 uur per week bij onvermogen om zwaar huishoudelijk werk te verrichten.
5. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD