ECLI:NL:CRVB:2010:BO8961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2036 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep inzake AOW-uitkering en onderbewindstelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit betrof de toekenning van een AOW-uitkering aan appellante, waarbij een korting van 2% was toegepast omdat zij gedurende een jaar niet verzekerd was geweest. De rechtbank oordeelde dat appellante met het bestreden besluit alsnog een maximale, ongekorte AOW-uitkering had gekregen, en dat zij niet had aangegeven waarom zij het niet eens was met dit besluit.

Appellante had in hoger beroep onder andere bezwaar gemaakt tegen de vraag op welke rekening haar AOW-uitkering moest worden overgemaakt, aangezien deze werd beheerd door een bewindvoerder. De Raad overwoog dat deze vraag geen deel uitmaakte van het bestreden besluit en dus buiten de omvang van het geding viel. Daarnaast werd opgemerkt dat de geldigheid van de onderbewindstelling niet aan de bestuursrechter, maar aan de civiele rechter toekwam. Ook de inhouding van de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ viel buiten de omvang van het geding, omdat dit niet in het bestreden besluit was opgenomen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bezwaren van appellante geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/2036 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2010, 09/2897 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere informatie verschaft en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellante is verschenen. De Svb was vertegenwoordigd door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 april 2009 heeft de Svb aan appellante een uitkering toegekend ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), op welke uitkering een korting is toegepast van 2%, onder overweging dat appellante gedurende één jaar niet verzekerd is geweest.
1.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is gegrond verklaard bij besluit van 23 juni 2009, hierna: het bestreden besluit. De korting op de AOW-uitkering van appellante is daarbij ongedaan gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat bij het bestreden besluit aan appellante alsnog een maximale, ongekorte, AOW-uitkering is toegekend, waarmee zij heeft gekregen hetgeen zij heeft gevraagd en hetgeen zij met haar bezwaar beoogde. Appellante heeft niet gesteld waarom zij het met het bestreden besluit niet eens is. Met betrekking tot het bezwaar van appellante dat haar uitkering ten onrechte wordt overgemaakt aan de Stichting Modus Vivendi - zijnde de Stichting die met ingang van 1 januari 2002 door de Kantonrechter tot bewindvoerder is benoemd - heeft de rechtbank overwogen dat de vraag op welke rekening de AOW-uitkering wordt overgemaakt geen deel uitmaakt van het bestreden besluit en derhalve buiten de omvang van het geding valt.
3.1. De Raad overweegt dat hetgeen appellante in hoger beroep, zowel schriftelijk als mondeling ter zitting, heeft aangevoerd en aan nadere stukken heeft ingebracht, geen aanleiding geeft tot een ander oordeel te komen dan het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel.
3.2. De bezwaren van appellante spitsen zich, naast de bezwaren die zij heeft tegen haar woonsituatie, zoals ter zitting uiteengezet, in het bijzonder toe op de uitbetaling van haar AOW-uitkering aan de bewindvoerder en op de inhouding op haar uitkering van de eigen bijdrage die zij ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verschuldigd is in verband met de aanspraak die zij heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de AWBZ. Deze toespitsing leidt de Raad althans af uit hetgeen in hoger beroep, onder overlegging van bijlagen, is aangevoerd.
3.3. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, overweegt de Raad dat hij met betrekking tot deze beide kwesties niet tot een inhoudelijke beoordeling kan komen.
3.4. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, maakt de - in verband met de onderbewindstelling opgeworpen - vraag op welke rekening de AOW-uitkering van appellante moet worden overgemaakt geen deel uit van het bestreden besluit en valt derhalve buiten de omvang van het geding. Voor zover appellante een oordeel van de Raad wenst met betrekking tot de geldigheid of juistheid van de onderbewindstelling, overweegt de Raad dat het niet aan de bestuursrechter maar aan de civiele rechter toekomt om daarover te oordelen.
3.5. Met betrekking tot de inhouding van de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ overweegt de Raad dat deze evenmin deel uitmaakt van het bestreden besluit, en derhalve eveneens buiten de omvang van het geding valt. Ten overvloede voegt de Raad daaraan toe dat de Svb ingevolge artikel 20, eerste lid, van de AOW bevoegd is om een dergelijke bijdrage, zonder machtiging van degene aan wie de AOW-uitkering is toegekend, uit te betalen aan het College voor Zorgverzekeringen.
3.6. Uit het overwogene onder 3.1 tot en met 3.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM