[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juli 2010, 09/4319 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 december 2010
Namens appellant heeft mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nrs. 09/89 WWB en 09/90 WWB, op 2 november 2010. Appellant is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand sinds november 1989, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 22 juni 2009 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting. Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft het College aan appellant bijzondere bijstand voor woninginrichting toegekend tot een bedrag van € 1.836,-- in de vorm van een geldlening. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt voor zover de bijstand is verleend in de vorm van een geldlening.
1.2. Bij besluit van 9 november 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 november 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in de wet anders is bepaald. In artikel 51 van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Blijkens de wetsgeschiedenis van deze bepaling behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan ook de kosten van aanschaf, vervanging en reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Indien men beschikt over een inkomen op het niveau van het sociale minimum, dus ook als men een algemene bijstandsuitkering ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren. Doet zich evenwel de bijzondere situatie voor dat een dergelijk goed bijvoorbeeld aan vervanging toe is, terwijl de betrokkene nog niet voldoende heeft gereserveerd, dan ligt het voor de hand dat de alsdan te verstrekken bijzondere bijstand, mede gezien het duurzaam karakter van het goed, de vorm van een geldlening heeft.
4.2. Bij de toepassing van artikel 51 van de WWB hanteert het College blijkens het besluit van 9 november 2009 het beleid dat, wanneer bijzondere bijstand wordt verleend voor duurzame gebruiksgoederen zoals hier aan de orde, de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. In individuele gevallen, waarin zonder dat dit de betrokkene te verwijten is, reservering voor de kosten vooraf niet mogelijk was en reservering achteraf ook niet mogelijk is, kan de bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een gift.
4.3. Met appellant is de Raad van oordeel dat deze beleidsregel niet kan worden gekwalificeerd als buitenwettelijk beleid. Immers, anders dan in de uitspraken van de Raad van 2 maart 2010, LJN BL744, en van 1 juni 2010, LJN BM7008, het geval was, hebben deze beleidsregels betrekking op de vorm van de verleende bijzondere bijstand en niet op het recht op bijzondere bijstand als zodanig.
4.4. Naar het oordeel van de Raad gaat de onder 4.2 vermelde beleidsregel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen moeten worden gerekend tot de algemene kosten van het bestaan waarvoor de betrokkene zonodig dient te reserveren.
4.5. Bij de toetsing aan dit beleid heeft het College vastgesteld dat reservering achteraf niet mogelijk was, omdat de Kredietbank Rotterdam geen lening wilde verstrekken. Het College heeft voorts overwogen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden waarom reservering vooraf niet mogelijk was geweest. De omstandigheid dat appellant schulden heeft is volgens het College niet bijzonder in deze zin. Appellant betoogt dat hij geen mogelijkheid heeft gehad vooraf te reserveren. Hij wijst erop dat hij sinds 1989 bijstand ontvangt, dat hij door zijn handicap geen zicht heeft op verbetering van zijn situatie, dat hij in de afgelopen jaren slechts éénmaal een langdurigheidstoeslag heeft ontvangen, dat hij al een schuld heeft afgelost aan het College en dat hij nog een particuliere schuld heeft bij een postorderbedrijf. Met het College is de Raad echter van oordeel dat dit geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan appellant niet vooraf heeft kunnen reserveren voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
4.6. De Raad stelt daarom vast dat het College heeft gehandeld overeenkomstig het onder 4.2 genoemde beleid door aan appellant bijzondere bijstand toe te kennen in de vorm van een geldlening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van dit beleid had moeten afwijken.
4.7. Op grond van het voorgaande komt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en N.M. van Waterschoot als leden in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.