ECLI:NL:CRVB:2010:BO8896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2509 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80-100% en per 11 augustus 2008 is verlaagd naar 15-25%. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen deze herziening, welke door het Uwv op 23 maart 2009 gegrond is verklaard, maar de herziening zelf is in stand gebleven met een nieuwe ingangsdatum van 3 mei 2009. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 19 maart 2010 het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Appellante is ongeschikt voor haar eigen werk, maar kan de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, vervullen.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar psychische klachten naar voren gebracht en betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar behandeling bij het GGZ niet relevant is voor de beoordeling op de datum van 3 mei 2009. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe objectieve medische gegevens heeft ingebracht die de eerdere vaststellingen van haar beperkingen in twijfel trekken. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat de functies, gezien de belastende aspecten, medisch passend zijn voor appellante.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 17 december 2010, waarbij de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de Raad concludeert dat de eerdere oordelen van de rechtbank voldoende gemotiveerd zijn en dat appellante niet in haar hoger beroep kan worden gevolgd.

Uitspraak

10/2509 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2010, 09/1303 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s- Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Voor het Uwv is verschenen A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het Uwv de aan appellante toegekende WAO-uitkering van 80-100% per 11 augustus 2008 herzien naar 15-25%.
2. Het bezwaar tegen het besluit van 10 juni 2008 is bij besluit van 23 maart 2009 gegrond verklaard. De herziening van de uitkering naar 15-25% is in stand gebleven, maar de ingangsdatum is bepaald op 3 mei 2009. Tot die tijd vindt uitbetaling van de uitkering plaats naar een percentage van 80-100.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2009. Dit beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht, door dossierstudie te verrichten, appellante zelf te onderzoeken, informatie op te vragen bij de behandelende sector en een deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de medische beperkingen tot het verrichten van arbeid niet onderschat. Met haar beperkingen is appellante ongeschikt voor haar eigen werk als bankmedewerkster, maar kan zij wel de aan de schatting ten grondslag liggende functies vervullen.
4.1. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gronden van bezwaar en beroep. Deze gronden houden in dat haar psychische klachten van dien aard zijn dat zij niet in staat is tot deelname aan het arbeidsproces. Voorts heeft appellante in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het feit dat appellante thans onder behandeling is bij het GGZ niet relevant is nu deze huidige behandeling niets zegt over de situatie op de in geding zijnde datum van 3 mei 2009. Appellante merkt op dat zij zeer lang doende is geweest met het vragen van aandacht voor haar klachten en het verzoek om een behandeling. Dat deze behandeling uiteindelijk pas in februari 2010 een aanvang heeft genomen betekent niet dat de klachten op de datum in geding niet aanwezig waren.
4.2. Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht en er zijn geen (nieuwe) objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML van 2 februari 2009. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad maakt deze overwegingen tot de zijne.
De visie van de huisarts in zijn brief van 8 april 2008 dat voor appellante de komende 5 jaar arbeid niet haalbaar lijkt, doet hier niet aan af.
4.3. De stelling van appellante dat het gegeven dat de behandeling bij het GGZ uiteindelijk pas in februari 2010 een aanvang heeft genomen niet betekent dat de klachten op de datum in geding niet aanwezig waren, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Appellante heeft geen objectiveerbaar medisch stuk ingebracht waaruit blijkt dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.4. De Raad is van oordeel dat de rechtbank ook de in hoger beroep herhaalde gronden van appellante die zien op de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag liggende functies afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. Deze functies zijn, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht passend te achten.
5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en C.W.J. Schoor en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
NK