ECLI:NL:CRVB:2010:BO8885

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1499 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de WAO-procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een schadevergoeding eiste wegens overschrijding van de redelijke termijn in de WAO-procedure. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase van de procedure een zelfstandig schadebesluit vormde. De Staat der Nederlanden was niet betrokken in deze procedure, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het aandeel van de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn te beoordelen. De bestuurlijke fase had in totaal ruim tien maanden geduurd, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding van € 500,00 aan appellant.

De procedure begon met een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 6 februari 2004, waarin appellant een WAO-uitkering werd geweigerd. Na verschillende besluiten en een rechtsgang, werd appellant uiteindelijk met terugwerkende kracht een WAO-uitkering toegekend. Appellant verzocht het Uwv om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn, wat aanvankelijk werd afgewezen, maar later werd erkend met een schadevergoeding van € 500,00.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte niet had erkend dat de periode tot het besluit van 3 september 2007 ook moest worden meegerekend in de bezwaarperiode. De Raad oordeelde echter dat de bestuurlijke fase van de procedure correct was vastgesteld en dat de overschrijding van de redelijke termijn niet verder reikte dan de eerder genoemde tien maanden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek om een proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

10/1499 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] in België (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2010, 09/2773 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van der Steen, werkzaam bij het CNV Publieke Zaak, Regio-kantoor Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen
mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 6 februari 2004 heeft het Uwv appellant een WAO-uitkering geweigerd. Bij besluit van 22 december 2004 is het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2004 ongegrond verklaard. Bij besluit van 3 september 2007 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en appellant met ingang van 24 maart 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 juni 2008 voor zover relevant het besluit van 3 september 2007 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 13 augustus 2008 appellant met ingang van 24 maart 2004 een volledige WAO-uitkering toegekend.
1.2. Bij brief van 27 augustus 2008 heeft appellant het Uwv verzocht aan hem schadevergoeding toe te kennen ter hoogte van € 2000,00 wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in de bestuurlijke fase. Dit verzoek is bij besluit van 8 oktober 2008 afgewezen. Bij besluit van 12 mei 2009 is het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2008 gegrond verklaard en is een schadevergoeding van € 500,00 toegekend. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase heeft het Uwv appellant verwezen naar de civiele rechter.
1.3. Appellant heeft zich hier niet mee kunnen verenigen en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Hiertoe is overwogen dat er sprake is van een zelfstandig schadebesluit dat ziet op het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM enkel door het Uwv. De artikelen 8:26 en 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. Het verzoek van appellant om de Staat der Nederlanden bij de procedure te betrekken is afgewezen omdat er geen plaats is voor een oordeel over de schadevergoeding voor het aandeel van de rechter in de overschrijding van de redelijke termijn. Het gaat in deze procedure niet over het handelen van de rechter in de eerdere juridische procedure.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de gehele procedure inzake de WAO-uitkering, te rekenen vanaf het ontvangst van het bezwaarschrift op 13 maart 2004 tot het besluit op bezwaar van 13 augustus 2008 vier jaar en vijf maanden in beslag heeft genomen en dat hierdoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De behandeling van het bezwaar heeft ruim tien maanden geduurd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad geldt voor de afronding van het bezwaar een termijn van een half jaar. Voor elk half jaar of een gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden bedraagt de hoogte van de te vergoeden schade € 500,00. Het Uwv heeft dan ook terecht een schadevergoeding van € 500,00 toegekend. Er is geen aanleiding om andere periodes in de beroepsprocedure toe te rekenen aan het Uwv.
2. Appellant heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet erkend heeft dat de periode tot datum van het besluit van 3 september 2007 waarmee het Uwv is teruggekomen op een eerdere beslissing ook tot de lengte van de bezwaarperiode moet worden berekend. De bezwaarfase heeft dan in totaal ruim drie en een half jaar geduurd. Ten onrechte is de Staat der Nederlanden niet in de bezwaarperiode betrokken. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten een oordeel te geven over schadevergoeding voor het aandeel van de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn.
3.1. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat sprake is van een zelfstandig schadebesluit waarin alleen de overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke fase een rol speelt. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in dit verband en onderschrijft deze overwegingen geheel. Hieruit volgt, zoals eveneens in de aangevallen uitspraak reeds is overwogen, dat de Staat der Nederlanden terecht niet in de procedure is betrokken. Een oordeel over het aandeel van de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn in de WAO-procedure is dan ook terecht niet gegeven.
3.2. De Raad oordeelt voorts dat er geen aanleiding is om het standpunt van appellant dat de periode tot 3 september 2007 ook bij de vaststelling van de lengte van de procedure moet worden betrokken, te volgen. De bestuurlijke fase heeft gelopen van 16 maart 2004 tot en met 22 december 2004 en van 25 juni 2008 tot en met 13 augustus 2008. In totaal heeft de bestuurlijke fase derhalve ruim tien maanden geduurd, zodat terecht een schadevergoeding van € 500,00 is toegekend.
4. Uit de overwegingen 3.1 en 3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en C.W.J. Schoor en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
IvR