ECLI:NL:CRVB:2010:BO8865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6412 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2010 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2009, maar haar hogerberoepschrift voldeed niet aan de vereisten, omdat het geen gronden bevatte. De termijn voor het indienen van deze gronden was verstreken op 1 februari 2010. De Raad had het hoger beroep op 17 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend, dat op 17 augustus 2010 ter zitting werd behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar dochter, terwijl het Uwv niet verscheen.

De Raad overwoog dat het handelen of nalaten van de gemachtigde van appellante aan haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Wel werd besloten dat het door appellante betaalde griffierecht van € 110,- door de griffier aan haar zou worden terugbetaald, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier R. Groothuis, en werd openbaar uitgesproken op 9 december 2010.

Uitspraak

09/6412 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2009, 09/811 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 9 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 17 februari 2010 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 17 februari 2010 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 17 augustus 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter [naam dochter van appellante]. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 april 2010 berust op de overwegingen dat het door mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, namens appellante ingediende hogerberoepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat, en dat dit verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn (die eindigde op 1 februari 2010) is hersteld.
Vaststaat, en appellante heeft dat ook niet betwist, dat de gemachtigde van appellante (die bij brief van 1 juni 2010 aan de Raad heeft medegedeeld zich als gemachtigde te onttrekken) niet binnen de daartoe gestelde termijn de gronden van het hoger beroep heeft ingediend. Ter zitting heeft appellante verklaard over de communicatie tussen haar en haar gemachtigde.
De Raad overweegt dat, zoals ter zitting ook aan appellante is kenbaar gemaakt, volgens vaste rechtspraak het handelen of nalaten van een gemachtigde in beginsel wordt toegerekend aan degene die deze heeft gevraagd zijn of haar belangen te behartigen. Daarbij is niet van belang - en de Raad laat dat in dit geval ook uitdrukkelijk in het midden - of al dan niet sprake is van fouten of nalatigheden van de gemachtigde.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval zal het bedrag van het door appellante betaalde griffierecht (€ 110,-) door de griffier van de Raad aan haar worden terugbetaald.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) R. Groothuis.
KR