ECLI:NL:CRVB:2010:BO8864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1727 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2010 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 24 augustus 2010. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, maar dit hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant diende op 15 oktober 2010 een verzetschrift in, waarin hij verzet aantekende tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 29 november 2010 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam niet verscheen.

De Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het verzet beoordeeld. Het verzetschrift was niet tijdig ingediend, en de Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat de gevolgen van de termijnoverschrijding voor rekening van appellant komen, ongeacht de communicatie tussen appellant en zijn advocaat. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigden.

Daarom werd het verzet niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten van het verzet. Ten slotte werd opgemerkt dat de argumenten van appellant in het verzetschrift geen grond boden voor het oordeel dat het niet betalen van het griffierecht niet aan hem kon worden verweten. De eerdere uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010 werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

10/1727 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2010, 09/2187 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 24 augustus 2010, in afschrift aan partijen gezonden op 31 augustus 2010, heeft de Raad het namens appellant door mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam, tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010 heeft appellant bij faxbericht van 15 oktober 2010 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 29 november 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H. Halfers, advocaat te Rotterdam en kantoorgenoot van mr. Nasrullah. Het College is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het verzet. Vaststaat dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. De Raad is vervolgens van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daargelaten hoe de communicatie tussen appellant en mr. Nasrullah precies is verlopen en of al dan niet sprake is geweest van een misverstand tussen appellant en mr. Nasrullah, de gevolgen hiervan zijn volgens rechtspraak in beginsel voor rekening van degene ten behoeve van wie het verzetschrift is ingediend. Van bijzondere omstandigheden die dwingen tot het maken van een uitzondering op dit beginsel, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de kosten van het verzet bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede overweegt de Raad nog dat in hetgeen appellant in het verzetschrift heeft aangevoerd, geen grond is gelegen voor het oordeel dat het niet betalen van het griffierecht redelijkerwijs niet aan (de gemachtigde van) appellant kan worden verweten. De uitspraak van de Raad van 24 augustus 2010 is daarom juist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
NK