ECLI:NL:CRVB:2010:BO8581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1174 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA en de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd na een uitval door een hersen- en hartinfarct. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv heeft het bezwaar van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft in zijn uitspraak op 17 december 2010 de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet gekeurd had mogen worden door een Nederlandse arts en dat de berekening van zijn maatmaninkomen onjuist was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft gehandeld en dat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De Raad heeft in zijn overwegingen ook verwezen naar relevante Europese regelgeving, specifiek artikel 40 van Verordening (EEG) nr. 574/72, dat het mogelijk maakt dat het bevoegde orgaan de mate van invaliditeit op basis van eigen medisch onderzoek kan vaststellen, zonder dat een onderzoek door het orgaan van de woonplaats vereist is. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

09/1174 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2009, 07/3827 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Appellant, werkzaam als vrachtwagenchauffeur, is op 18 november 2004 uitgevallen vanwege een hersen- en hartinfarct. Bij aanvraag van 11 augustus 2005 heeft appellant verzocht hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Deze uitkering heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2007 geweigerd omdat appellant met ingang van 16 november 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 18 september 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2007.
2.1. Appellant is in beroep gekomen tegen het bestreden besluit.
2.2. Het beroep van appellant en het verhandelde op de zitting van 23 mei 2008 gaf de rechtbank aanleiding te bepalen dat het vooronderzoek werd voortgezet en dat appellant in de gelegenheid werd gesteld aanvullende relevante stukken ten aanzien van het bepalen van het maatmaninkomen aan het Uwv te sturen. Het Uwv werd in de gelegenheid gesteld om op die stukken te reageren.
2.3. Het Uwv motiveert in zijn brief van 4 september 2008, onder verwijzing naar het rapport van 4 augustus 2008 van een bezwaararbeidsdeskundige, waarom niet is uitgegaan van een te laag salaris bij de vaststelling van het maatmaninkomen. Het Uwv heeft zich hierbij gebaseerd op informatie van de werkgever betreffende de inkomsten die appellant heeft genoten in de periode van december 2003 tot december 2004.
2.4. Appellant heeft in zijn brief van 10 september 2008 als reactie op de brief van het Uwv van 4 september 2008 zijn visie op zijn maatmaninkomen gegeven.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Ten aanzien van de beroepsgrond van appellant dat het maatmaninkomen is gebaseerd op een te laag salaris overweegt de rechtbank dat uit de door appellant ingebrachte stukken onvoldoende naar voren komt dat hiervan sprake is en dat het Uwv terecht is uitgegaan van een hoger jaarinkomen dan blijkt uit die stukken. Voorts heeft appellant in beroep aangevoerd dat de door de rechtbank gestelde termijn voor het indienen van een reactie op zijn nadere stukken door het Uwv is overschreden. De rechtbank overweegt dat deze termijn niet een termijn is van openbare orde en dat het overschrijden daarvan niet kan leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
4. In hoger beroep heeft appellant zich gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarnaast heeft appellant betoogd dat hij niet gekeurd had mogen worden door een Nederlandse arts op grond van Europees recht. Voorts heeft de rechtbank, aldus appellant, ten onrechte geen gevolgen verbonden aan het feit dat het Uwv de door de rechtbank gestelde termijnen heeft laten verlopen. Tevens heeft appellant gesteld dat de grondslag voor zijn maatmaninkomen niet juist is.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. Ten aanzien van de door appellant gestelde termijnoverschrijding bij het geven door het Uwv van een reactie onderschrijft de Raad volledig het in overweging 3 weergegeven oordeel van de rechtbank.
5.3. Ten aanzien van de hoger beroepsgrond van appellant dat hij niet gekeurd had mogen worden door een Nederlandse arts overweegt de Raad dat het Uwv in zijn verweerschrift terecht heeft gewezen op de uitspraak van 15 december 1999 (LJN AL1089). Artikel 40 van Verordening (EEG) nr. 574/72 verzet zich er niet tegen dat het bevoegde orgaan, wanneer het gaat om de eerste vaststelling van een invaliditeitsuitkering aan een persoon die woont op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan, de mate van invaliditeit op basis van zijn eigen medisch onderzoek bepaalt, zonder eerst een onderzoek door het orgaan van de woonplaats te hebben gevraagd.
5.4. De Raad heeft geen aanleiding gezien om aan de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad verenigt zich geheel met de in 2.2.2 tot en met 2.2.5 weergegeven overwegingen van de rechtbank. Met de rechtbank in overweging 2.2.2 acht de Raad van belang dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van de voor appellant geldende Functionele Mogelijkheden Lijst mede heeft betrokken de in die overweging vermelde medische informatie uit een beroepsprocedure in Duitsland. Van de zijde van appellant zijn ook in hoger beroep geen medische stukken overgelegd waaruit valt af te leiden dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan.
5.5. Ten aanzien van de hoger beroepsgrond van appellant dat de berekening van het maatmaninkomen onjuist is overweegt de Raad als volgt. Blijkens de brief van het Uwv van 4 september 2008 welke is gebaseerd op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 augustus 2008 is uit de door appellant overgelegde informatie af te leiden dat deze over het jaar 2002, 2003 en 2004 respectievelijk een bedrag van €25.871,00, €26.661,00 en €25.429,00 aan inkomsten heeft ontvangen en dat het ‘Finanzamt Kleve’ (regionale belastingdienst) van lagere inkomsten uitgaat. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige R. Hansen van 29 januari 2007 blijkt dat het Uwv is uitgegaan van een nog hoger jaarbedrag, te weten €28.428,27. Nu appellant geen aanvullende informatie heeft overlegd waaruit blijkt dat de berekening van het maatmaninkomen op onjuiste wijze is tot stand gekomen, kan, evenals de rechtbank heeft geoordeeld, van een te laag salaris als uitgangspunt voor het vaststellen hiervan niet worden gesproken.
5.6. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en C.W.J. Schoor en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
NK