als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Frankrijk) (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2009, 09/268 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College voor zorgverzekeringen
Datum uitspraak: 9 december 2010
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 24 februari 2010 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 24 februari 2010 heeft appellante verzet gedaan.
Bij brief van 26 april 2010 heeft appellante een door de Raad gestelde vraag beantwoord.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 augustus 2010, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
De Raad ziet zich allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het verzet.
Een afschrift van de uitspraak van de Raad van 24 februari 2010 is aangetekend aan appellante verzonden op 25 februari 2010. De laatste dag waarop tijdig een verzetschrift kon worden ingediend, was 8 april 2010. Het verzetschrift, gedateerd 23 maart 2010, is bij faxbericht van 9 april 2010 aan de Raad gezonden. Het verzetschrift is ook per post aan de Raad gezonden, waar het op 13 april 2010 is ontvangen. De enveloppe waarin het ter post is bezorgd, draagt het poststempel 9 april 2010.
In de brief van 26 april 2010 heeft appellante verklaard dat zij het verzetschrift op 23 maart 2010 per - gewone - post heeft verzonden. Nu het binnen een week na 8 april 2010 bij de Raad is ontvangen, is het gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ingediend, aldus appellante. Appellante heeft verder verklaard dat zij “zekerheidshalve” op 9 april 2010 het verzetschrift nog een keer per fax heeft verzonden.
De Raad stelt allereerst vast dat het faxbericht waarmee het verzetschrift aan de Raad is gezonden, na het verstrijken van de termijn en dus niet tijdig is verzonden. De Raad stelt vervolgens vast dat de brief waarmee het verzetschrift aan de Raad is gezonden, weliswaar binnen een week na het verstrijken van de termijn is ontvangen, maar dat niet aannemelijk is geworden dat die brief voor het verstrijken van de termijn ter post is bezorgd. De enkele verklaring van appellante dat de brief - al - op 23 maart 2010 ter post is bezorgd, is daarvoor niet toereikend. Het poststempel 9 april 2010, in samenhang met het faxbericht van die datum, wijst ook niet in die richting. Uit het voorgaande volgt dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.