10/5792 AW-VV + 10/6410 AW
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
in verband met het geding tussen:
het Bestuur van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: het bestuur)
Datum uitspraak: 9 december 2010
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het bestuur van
21 september 2010.
Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het bestuur heeft op 22 november 2010 een beslissing op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit). Verzoeker heeft beroep ingesteld bij de Raad tegen het bestreden besluit. Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2010. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Klinckhamers, advocaat te Amsterdam. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Boiten, advocaat te Zwolle, mr. R.S. Croll, president van de rechtbank Zwolle-Lelystad, mr. M.C.P. de Ridder, voorzitter van de sector strafrecht, en C.G. Enting, personeelsadviseur bij de rechtbank Zwolle-Lelystad.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker is per 1 januari 2008 benoemd tot rechter-plaatsvervanger (in opleiding, hierna: rio) bij de rechtbank Zwolle-Lelystad. Na het met goed gevolg afronden van de opleiding bij de sector strafrecht is verzoeker per 1 juli 2008 bij de sector civiel recht geplaatst. Wegens een onvoldoende beoordeling is de opleiding bij deze sector verlengd tot 31 maart 2009. De verlenging heeft echter niet geleid tot een voldoende beoordeling, zodat het bestuur verzoeker bij brief van 28 april 2009 heeft laten weten dat hij wegens het niet voldoen aan de gestelde opleidingseisen niet zal worden voorgedragen voor een benoeming tot rechter. Desondanks heeft het bestuur bij brief van 8 juli 2009 te kennen gegeven dat verzoeker, gelet op zijn goede beoordeling in de sector strafrecht, tot 1 januari 2011 de mogelijkheid krijgt zich te ontwikkelen tot specialist in de strafsector. Daartoe is zijn dienstverband verlengd. In de brief van 8 juli 2009 is opgenomen dat verzoeker zal worden voorgedragen voor een benoeming tot rechter indien hij excelleert op het niveau van rechter, dat wil zeggen dat hij goed en volledig functioneert als politierechter, als economisch politierechter en kinderrechter, tweede voorzitter van de meervoudige strafkamer en vaste voorzitter van de raadkamer. Afhankelijk van de uiteindelijke beoordeling zal het gerechtsbestuur besluiten verzoeker al dan niet voor te dragen. Indien hij niet wordt voorgedragen, wordt het dienstverband niet nog eens verlengd.
1.2. Op 13 september 2010 hebben de teamvoorzitter Lelystad en de sectorvoorzitter van de sector strafrecht een beoordeling opgesteld. De conclusie van de beoordelaars luidt dat verzoeker als strafrechter goed en volledig functioneert en dat hij in vergelijking met andere rechters die net hun opleiding hebben afgerond heeft laten zien (veel) meer aan te kunnen. Dit laat volgens de beoordelaars onverlet dat verzoeker een beginnend straf-rechter is. Verzoeker is op het moment van de beoordeling niet een excellent strafrechter, in de zin dat hij een natuurlijke vraagbaak in de strafsector is. Daarvoor is hij nog te onervaren. Hij functioneert wel op een hoger niveau dan rechters met een vergelijkbaar dienstverleden. De verwachting is dat verzoeker op termijn op alle gebieden van het strafrecht volledig inzetbaar zal zijn. Door de beoordelaars wordt geadviseerd verzoeker voor te dragen voor een benoeming tot rechter.
1.3. Op 21 september 2010 heeft het bestuur besloten verzoeker niet aan te bevelen voor een benoeming tot rechter, omdat aan de in de brief van 8 juli 2009 gestelde voorwaarden naar het oordeel van het bestuur niet is voldaan. Niet gebleken is dat verzoeker heeft geëxcelleerd binnen de sector strafrecht. Het positieve advies van de sectorvoorzitter en de teamvoorzitter zoals opgenomen in de beoordeling vindt volgens het bestuur onvoldoende steun in de daaraan voorafgaande overwegingen. De president van de rechtbank heeft dit verzoeker op 21 september 2010 in een persoonlijk gesprek medegedeeld. Bij brief van 30 september 2010 is het besluit op verzoek van verzoeker nader toegelicht.
2.1. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 september 2010. Op 22 oktober 2010 heeft verzoeker de Raad verzocht om een voorlopige voorziening. Als spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij per 1 januari 2011 verstoken is van werk en inkomsten. Bij het bestreden besluit is het bezwaar door het bestuur ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad, waarbij hij heeft verzocht om een gevoegde behandeling van het beroep met de reeds aanhangige voorlopige voorziening.
2.2. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat het bestreden besluit geen stand kan houden heeft verzoeker aangevoerd dat de weigering hem voor te dragen voor benoeming tot rechter niet is gebaseerd op een deugdelijke, draagkrachtige en inzichtelijke motivering. Het bestuur kan het besluit niet baseren op de beoordeling en de twee daaraan voorafgegane gesprekken. Verzoeker functioneert goed en volledig en is door zijn brede inzetbaarheid een excellerende strafrechter. Het positieve benoemingsadvies legt bij afwijking daarvan een zware motiveringsplicht op het bestuur, waaraan thans niet is voldaan. Verzoeker was wel degelijk verrast dat hij niet werd voorgedragen voor benoeming. Het criterium excelleren is nooit met hem besproken. Als er meer bedoeld is dan zoals is beschreven in de brief van 8 juli 2009, dan had het bestuur dit concreet moeten benoemen. Verzoeker meent tot slot dat hij schade lijdt als gevolg van het bestreden besluit en hij acht een schadevergoedingsbedrag ter hoogte van een jaarsalaris, € 90.000,-, passend.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 17 van de Beroepswet kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 17 van de Beroepswet kan de voor-zieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijker-wijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat, nu verzoeker daarom uitdrukkelijk heeft verzocht en het bestuur instemt, er ook overigens geen beletselen zijn om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3.3. Tussen partijen is in geschil of het bestuur op goede gronden verzoeker niet heeft aanbevolen voor een benoeming tot rechter. De bevoegdheid om verzoeker al dan niet voor te dragen voor het rechterschap is discretionair van aard. Bij de uitoefening ervan komt aan het bestuur beoordelings- en beleidsvrijheid toe. De toetsing door de voorzieningenrechter is dienovereenkomstig terughoudend.
3.4. Staand beleid binnen de rechtbank Zwolle-Lelystad is dat een rechter in twee sectoren inzetbaar moet zijn en derhalve ook in twee sectoren met succes moet zijn opgeleid. Met de kans die verzoeker is geboden tot 1 januari 2011 is dan ook afgeweken van het reguliere beleid. Verzoeker heeft de opleiding binnen de sector civiel recht immers niet met goed gevolg afgerond. Met de uitzonderingspositie die het bestuur voor verzoeker heeft gecreëerd, komt overeen dat aan verzoeker hoge en verzwaarde eisen zijn gesteld: hij moest zich ontwikkelen tot en bewijzen als specialist in de strafsector. Het voldoen aan deze hoge en verzwaarde eisen vormt de rechtvaardiging om van het staande beleid af te wijken.
3.5. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat de passage “excelleert op het nivo van rechter: d.w.z. dat u goed en volledig functioneert als politierechter” enzovoorts, bepaald duidelijker had kunnen worden geformuleerd. Dat neemt niet weg dat verzoeker, gelet op de uitzonderingspositie waarin hij verkeerde, kon begijpen dat het gebruik van het woord excelleren niet zonder iedere betekenis was. Zeker nu in de brief van 8 juli 2009 ook gesproken wordt over de ontwikkeling tot en het zich bewijzen als specialist in het strafrecht was het voor verzoeker onmiskenbaar dat hij meer moest laten zien dan enkel goed en volledig functioneren als strafrechter om in aanmerking te komen voor een aanbeveling voor een benoeming tot rechter.
3.6. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bestuur op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat verzoeker niet aan de aan hem gestelde hoge en verzwaarde eisen heeft voldaan. Hoewel uit de beoordeling valt af te leiden dat verzoeker goed en volledig functioneert en meer aankan dan collega rechters die net hun rio-opleiding hebben afgerond, wordt tevens vermeld dat verzoeker op het moment van de beoordeling niet een excellente strafrechter is, omdat hij daarvoor nog te onervaren is. Verzoeker heeft dit ook niet betwist. Het bestuur heeft gelet hierop genoegzaam gemotiveerd dat het meerdere dat van verzoeker werd verwacht in de beoordeling van 13 september 2010 niet voldoende is terug te zien.
3.7. De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn stelling dat het gebrek aan contra-indicaties in combinatie met een positieve beoordeling zonder meer tot aanbeveling had moeten leiden. Dit geldt eveneens voor de stelling dat verzoeker eind juni 2010 de gerechtvaardigde verwachting had en mocht hebben dat niets meer aan een uiteindelijke benoeming in de weg stond. De brief van 8 juli 2009 bevat een dergelijke waterdichte toezegging op basis waarvan geoordeeld zou moeten worden dat verzoeker voor benoeming moest worden voorgedragen niet. De voorzieningenrechter deelt verzoekers standpunt ten aanzien van het ontbreken van contra-indicaties overigens niet. Daartoe wijst de voorzieningenrechter op het e-mailbericht van 28 mei 2010 waarin verzoeker door de sectorvoorzitter is aangesproken op zijn functioneren. In het e-mailbericht is opgenomen dat verzoeker nu de doorstap naar het excellente rechterschap moet maken en dat hij op de goede weg is, maar dat van excellent rechterschap nog geen sprake is. Hieruit had verzoeker kunnen afleiden dat er mogelijk omstandigheden waren die aan een aanbeveling in de weg zouden kunnen staan.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet slaagt en dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
5. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding om het bestuur te veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker gestelde schade. Gezien de uitspraak in de hoofdzaak, bestaat er voor inwilliging van het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb eveneens geen aanleiding.
6. De voorzieningenrechter ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond;
Wijst het verzoek om veroordeling van het bestuur tot vergoeding van schade af;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010.