ECLI:NL:CRVB:2010:BO8006

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1018 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de WAO-uitkering en medische beoordeling door deskundigen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich in 1999 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd haar uitkering in 2006 ingetrokken, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv om de uitkering in te trekken, ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere argumenten herhaald en gewezen op de diagnosen van haar behandelaars, die in tegenstelling tot de deskundige B.J. van Eyk, van mening waren dat er wel sprake was van recidiverende depressies.

De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en vond de toelichting van Van Eyk, die geen ziekte of gebrek aannam maar wel de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onderschreef, niet onbegrijpelijk. De Raad merkte op dat de diagnosen van de behandelaars niet voldoende medisch onderbouwd waren en dat appellante geen nieuwe medische stukken had overgelegd die de conclusies van Van Eyk konden weerleggen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing in bezwaarprocedures en de rol van deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

10/1018 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 januari 2010, 08/5424 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft zij bij haar beroepschrift behorende maar ontbrekende medische informatie en voorts nog een aanvullend stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de rechtbank als deskundige voor het instellen van een onderzoek benoemde psychiater B.J. van Eyk heeft vragen van de Raad over zijn aan de rechtbank uitgebracht rapport van 16 augustus 2009 beantwoord in een nader rapport van 2 augustus 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. De door appellante bij brief van 18 oktober 2010 aangezegde getuigen [H. en D.] hebben een verklaring afgelegd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als schoonmaakster gedurende 20 uur per week toen zij zich met ingang van 12 maart 1999 ziek meldde met psychische klachten. Met ingang van 11 maart 2000 is aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2006 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 23 januari 2007 ingetrokken. In de bezwaarprocedure is de eerder voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op 22 maart 2007 aangescherpt in die zin dat een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week werd aangenomen. Bij het arbeidskundig onderzoek in bezwaar bleken vervolgens onvoldoende functies over te blijven om een schatting op te baseren. Bij besluit van 2 april 2007 werd het besluit van 22 november 2006 ingetrokken en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 23 januari 2007 gesteld op 80 tot 100%.
2. Appellante is wederom voor een herbeoordeling onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts J.M.K. Dillen, die als diagnose borderline persoonlijkheidsstootnis en ADHD stelde en zijn bevindingen vastlegde in een FML van 25 juni 2008. Deze FML kwam overeen met de in overweging 1.2 vermelde aangepaste FML. Bij het arbeidskundig onderzoek konden deze keer voldoende functies worden geselecteerd en werd een verlies aan verdienvermogen van 3,83% berekend. Hierna trok het Uwv bij besluit van 3 september 2008 de WAO-uitkering van appellante met ingang van
4 november 2008 in .3. In de bezwaarprocedure nam de bezwaarverzekeringsarts P. van Muijen kennis van de informatie van de behandelend psychiater E. van Os van 5 November 2008 en diens voorganger J.N. Schoenmacker van 7 maart 2007. Van Os gaf aan dat sprake was van recidiverende depressies, ADHD en persoonlijkheidsproblematiek met zowel cluster B als cluster C persoonlijkheidstrekken en van een wisselend beloop. Volgens Van Muijen in zijn rapport van 13 november 2008 sloot de informatie van Van Os aan bij die van Schoenmacker en hij zag in alle beschikbare medische informatie geen aanleiding de voor appellante door Dillen opgestelde FML te wijzigen. Vervolgens verklaarde Het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 14 november 2008 ongegrond.
4.1. Het beroep van appellante en het verhandelde op haar zitting van 19 mei 2009 gaf de rechtbank, na heropening van het onderzoek, aanleiding psychiater B.J. van Eyk te benoemen als deskundige.
4.2. Van Eyk heeft appellante op 3 juli 2009 onderzocht. Het daarvan opgemaakte rapport van 16 augustus 2009 bevat een uitgebreide samenvatting van de (medische) dossierstukken en een uitgebreide anamnese op verschillende deelaspecten. Van Eyk concludeerde dat er geen aanwijzingen naar voren kwamen voor een depressie, een psychose of hallucinaties. Volgens Van Eyk stond bij appellante een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling met gedragskleuring van borderline centraal zonder dat gesproken mocht worden van een borderline persoonlijkheid. Van Eyk concludeerde dat er geen sprake was van een ziekte in engere zin, wel van persoonlijkheidsproblematiek die het functioneren van appellante bemoeilijkte maar niet belemmerde. Van Eyk kon zich ten slotte verenigen met de door Dillen opgestelde FML en de voor appellante geselecteerde functies.
4.3. Appellante heeft in een brief van 13 oktober 2009 als reactie op het rapport van Van Eyk haar visie op haar functioneren gegeven.
5.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 14 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
5.2. De rechtbank heeft het onderzoek van Dillen en Van Muyen beschreven en de conclusies van Van Eyk weergegeven. De rechtbank heeft voorts aangegeven dat volgens vaste rechtspraak van de Raad de bestuursrechter het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige in beginsel dient te volgen. Zij zag geen aanleiding daarvan in dit geval af te wijken. Volgens de rechtbank is het oordeel van Van Eyk op zorgvuldige en voldoende inzichtelijke wijze tot stand gekomen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd op grond waarvan meer of forsere beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
5.3. De rechtbank zag ten slotte geen aanleiding de drie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies, waartegen appellante geen afzonderlijke gronden naar voren heeft gebracht, als voor haar medisch ongeschikt te achten.
6. In hoger beroep heeft appellante haar in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald en gewezen op de diagnosen die haar behandelaars hebben gesteld.
7.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad verenigt zich geheel met de in 5.2 samengevat weergegeven overwegingen van de rechtbank over de waardering van een rapport van een deskundige door de bestuursrechter in algemene zin en in het onderhavige geval en acht de toelichting van 2 augustus 2010 van Van Eyk, waarom hij geen ziekte of gebrek aannam maar wel de door Dillen opgestelde FML onderschreef, niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat, zoals appellante in hoger beroep heeft aangegeven, haar behandelaars in afwijking van de deskundige van mening zijn dat bij appellante wel sprake is van recidiverende depressies, leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Daarbij tekent de Raad aan dat de diagnosen van de behandelaars, voor zover die zien op depressies, in de in overweging 3 vermelde brieven van Van Os en Schoenmacker niet of nauwelijks van een medische onderbouwing zijn voorzien, terwijl de door die behandelaars beschreven persoonlijkheidsaspecten van appellante, naar het de Raad voorkomt, in lijn liggen met de door de deskundige van Eyk, en trouwens ook door Dillen en Van Muyen, vastgestelde persoonlijkheidstrekken. Van de zijde van appellante zijn ook in hoger beroep geen medische stukken, bijvoorbeeld afkomstig van haar behandelaar Van Os overgelegd, waarin medisch onderbouwd is aangegeven op welke gronden de conclusies van Van Eyk onjuist zouden moeten worden geacht.
7.2. Wat betreft de medische geschiktheid van appellante voor de voor haar geselecteerde functies sluit de Raad zich ook aan bij het oordeel van de rechtbank.
7.3. De overwegingen 7.1 en 7.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en C.W.J. Schoor en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
GdJ