ECLI:NL:CRVB:2010:BO7644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na herziening van WAO-uitkering en intrekking van ziekengeld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor arbeid na een herziening van zijn WAO-uitkering en de intrekking van zijn ziekengeld. Appellant ontving sinds 1998 een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn uitkering per 26 september 2006 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok de uitkering per 15 april 2007 in, omdat appellant langer dan een maand gedetineerd was. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroepen ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad de bevindingen van de bezwaarverzekeringsartsen onderschreven. De Raad oordeelde dat het Uwv afdoende had gemotiveerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, vanuit medisch oogpunt geschikt waren voor appellant. De bezwaarverzekeringsarts Bakker had in zijn rapportage voldoende gemotiveerd waarom er geen medische redenen waren om af te wijken van het eerdere oordeel. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de conclusies van de betrokken artsen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van bezwaarverzekeringsartsen in het proces van herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid.