ECLI:NL:CRVB:2010:BO7519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/549 WAO + 09/550 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • C.P.M. van de Kerkhof
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 44 van de WAO en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te korten, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 3 juli 1998 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft op basis van artikel 44 van de WAO de uitkering van appellant met ingang van 28 mei 2007 gekort, omdat appellant wisselende inkomsten uit arbeid had opgegeven. Het Uwv heeft ook onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd, wat appellant aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de berekeningswijze van de inkomsten van appellant over een periode van 26 weken op een redelijke manier heeft toegepast. De Raad oordeelt dat appellant op de hoogte was van deze methode en dat er geen relevante wijzigingen in de situatie van appellant zijn geweest die een andere berekeningswijze rechtvaardigden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering heeft teruggevorderd en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 15 december 2010, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt voor zover deze is aangevochten. De Raad heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en de uitspraak is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

09/549 en 09/550 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 december 2008, 08/2454 en 08/3042 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt sedert 3 juli 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Naar aanleiding van de door appellant aan het Uwv opgegeven inkomsten uit arbeid heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2008 met toepassing van artikel 44 van de WAO de uitkering van appellant met ingang van 28 mei 2007 gekort en uitbetaald als ware de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 65 tot 80%.
1.3. Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het Uwv de over de periode van 28 mei 2007 tot en met 31 december 2007 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 3.319,62 bruto.
1.4. Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 31 januari 2008 en 20 februari 2008 ongegrond verklaard.
2.1. Tegen het besluit van 6 mei 2008 heeft appellant bij de rechtbank beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2008, hierna: het bestreden besluit, het besluit van 6 mei 2008 ingetrokken, de bezwaren alsnog gegrond verklaard, de besluiten van 31 januari 2008 en 20 februari 2008 herroepen in die zin dat de
WAO-uitkering over de periode van 28 mei 2007 tot en met 25 november 2007 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% en dat het terugvorderingsbedrag wordt verlaagd naar € 2.757,85 bruto.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 mei 2008 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Onder toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de wijze van toepassing van artikel 44 van de WAO over de desbetreffende periode rechtmatig geoordeeld. Voorts heeft de rechtbank ook de terugvorderingsbeslissing in stand gelaten onder overweging dat niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv gehouden was af te zien van terugvordering.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het Uwv artikel 44 van de WAO op onjuiste wijze heeft toegepast.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het hoger beroep richt zich niet tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 mei 2008 niet-ontvankelijk heeft verklaard. In geschil is of artikel 44 van de WAO op juiste wijze is toegepast. Daarbij is de vraag aan de orde of de door het Uwv gehanteerde berekeningswijze in rechte stand kan houden.
4.3. Niet in geschil is dat appellant per maand wisselende inkomsten uit arbeid heeft genoten gedurende de in geding zijnde periode. Het Uwv heeft in het onderhavige geval de inkomsten van appellant gemiddeld over een periode van 26 weken. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat deze door het Uwv gehanteerde berekeningswijze is gehanteerd omdat en nadat in het verleden toepassing van artikel 44 van de WAO heeft geleid tot het opleggen van een korting over de maanden maart en mei 2006 wegens in die maanden verkregen inkomsten uit arbeid. Na een heroverweging op het bezwaar van appellant tegen die wijze van korten, heeft het Uwv besloten om af te wijken van de methode om de per maand feitelijk door appellant genoten inkomsten in aanmerking te nemen door, overeenkomstig de wens van appellant om zijn inkomsten aan meer maanden toe te rekenen, die inkomsten te middelen over een periode van 26 weken, hetgeen heeft geleid tot een herroeping van de korting. Uit het in het kader van die heroverweging opgestelde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.P.M. Jacobi-Verstegen van 23 augustus 2006 blijkt dat deze berekeningswijze is gehanteerd om de sterk wisselende verdiensten van appellant op een redelijke wijze te kunnen vergelijken met het maatmaninkomen. Nadien is deze berekeningswijze toegepast over de periode van 29 mei 2006 tot en met 26 november 2006 en de periode van
27 november 2006 tot en met 27 mei 2007, hetgeen niet heeft geleid tot korting van de uitkering.
4.4. De Raad is in dit specifieke geval van oordeel dat het Uwv redelijkerwijze de in rechtsoverweging 4.3 vermelde berekeningswijze mocht toepassen met betrekking tot de in het bestreden besluit bedoelde periode. Met name is van belang dat appellant wist dat het Uwv zijn inkomsten zou middelen over een periode van 26 weken. Deze wijze van vaststellen van de door appellant genoten inkomsten uit arbeid is sedert het besluit op bezwaar van 24 augustus 2006 op consistente wijze door het Uwv toegepast en daartegen is niet geageerd door appellant. In de feitelijke situatie van appellant zijn niet zodanig relevante wijzigingen gekomen, dat het Uwv daarin aanleiding had behoren te zien om een andere methode voor het vaststellen van appellants inkomsten uit arbeid te hanteren.
4.5. Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten en voorzover deze betrekking heeft op de toegepaste korting.
4.6. De Raad is voorts evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering heeft teruggevorderd en dat niet gebleken is van dringende redenen op grond waarvan het Uwv bevoegd was geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Ook in zoverre moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) R.L. Venneman.
GdJ