ECLI:NL:CRVB:2010:BO6909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2165 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor Huishoudelijke Verzorging en de rol van de echtgenoot

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de indicatie voor Huishoudelijke Verzorging (HV) voor appellante, die een aanvraag had ingediend op 21 december 2005. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep tegen het besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat CIZ op basis van de beschikbare medische informatie terecht had geconcludeerd dat de echtgenoot van appellante in staat was om huishoudelijke taken over te nemen zonder dat dit leidde tot (dreigende) overbelasting.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij appellante niet verscheen op de zittingen, maar haar belangen werden behartigd door haar advocaat. De deskundige dr. mr. J.W. Bins heeft een rapport opgesteld waarin hij concludeert dat de echtgenoot van appellante, naar objectief medische maatstaven, in staat is om gedurende drie uur per week zwaar huishoudelijk werk te verrichten. Dit oordeel is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek en de informatie van de huisarts van de echtgenoot.

De Raad heeft de relevante wetgeving, zoals de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en het Besluit zorgaanspraken AWBZ, in overweging genomen. De Raad concludeert dat de aanspraak op huishoudelijke verzorging alleen bestaat voor zover de verzekerde daarop redelijkerwijs is aangewezen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er zijn geen redenen gevonden om af te wijken van het oordeel van de deskundige, en de Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/2165 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 februari 2008, 07/924 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 8 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Appellante is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Heuvelman, beiden werkzaam bij CIZ.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad besloten heeft het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de deskundige dr. mr. J.W. Bins, arts te ’s-Gravenhage, (hierna: Bins) schriftelijk vragen voorgelegd. Deze deskundige heeft deze vragen bij brief van 7 januari 2010 beantwoord.
Namens CIZ is bij brief van 1 maart 2010 en namens appellante is bij brief van 23 april 2010 een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 15 september 2010, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante, geboren in 1946, heeft op 21 december 2005 een aanvraag ingediend voor verlenging van de indicatie voor Huishoudelijke Verzorging (hierna: HV) op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).
1.2. Naar aanleiding van die aanvraag heeft de indicatie-adviseur P. Visser, werkzaam bij CIZ, op 20 maart 2006 een rapport uitgebracht. Daarin is aangegeven dat appellante door haar reumatoïde artritis beperkt is in het uitvoeren van zwaardere huishoudelijke activiteiten en dat de echtgenoot van appellante (hierna: echtgenoot) in staat wordt geacht de huishoudelijke taken over te kunnen nemen. Volgens Visser wordt de echtgenoot daardoor niet aantoonbaar overbelast.
1.3. Bij besluit van 20 maart 2006 heeft CIZ over de periode 20 maart 2006 tot 17 april 2006 een indicatie voor HV vastgesteld van 2 - 3,9 uur per week.
1.4. Bij brieven van 27 maart 2006 en 5 mei 2006 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij meent dat ook voor de periode na 17 april 2006 HV geïndiceerd dient te worden.
1.5. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 20 maart 2006 gemaakte bezwaar heeft H. Buis, medisch adviseur van CIZ, op 27 september 2006 advies uitgebracht. Buis, die beschikte over informatie van R. Suliman, de huisarts van de echtgenoot, van 5 september 2006, heeft geconcludeerd dat de echtgenoot huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten zonder dat daarbij sprake is van (dreigende) overbelasting.
1.6. Bij besluit van 27 december 2006 heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2006 - overeenkomstig het advies van het College voor zorgverzekeringen van 14 december 2008 - gehandhaafd.
1.7. Nadat appellante beroep tegen het besluit van 27 december 2006 had ingesteld, heeft de medisch adviseur Buis op
20 april 2007 nogmaals gerapporteerd over de mogelijke overbelasting van de echtgenoot. Buis, die de echtgenoot heeft gezien op zijn spreekuur op 18 april 2007, heeft geconcludeerd dat de echtgenoot in staat is huishoudelijke taken te verrichten, omdat medische belemmeringen daartoe ontbreken en de taken uitstelbaar zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat CIZ op basis van de beschikbare medische informatie op goede gronden heeft geconcludeerd dat de echtgenoot in staat moet worden geacht huishoudelijke werkzaamheden te verrichten en dat de omstandigheid dat van de echtgenoot wordt gevergd dat hij de huishoudelijke taken uitvoert niet leidt tot (dreigende) overbelasting. Voorts is overwogen dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat de echtgenoot pijnklachten heeft maar dat dat onverlet laat dat hij - na enige rust - de huishoudelijke taken kan verrichten.
3.1. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat appellante ook na
17 april 2006 geïndiceerd moet worden voor HV en overname van de HV door de echtgenoot bij hem zal leiden tot overbelasting, hetgeen onderschreven wordt door de huisarts.
3.2. CIZ heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van 27 december 2006 neergelegde standpunt.
3.3. In hoger beroep heeft - op verzoek van de Raad - de deskundige dr. mr. Bins gerapporteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
4.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit) heeft de verzekerde aanspraak op huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.
4.1.3. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, daarop redelijkerwijs is aangewezen.
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, geriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.2.1. Mede ter nadere invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ in artikel 2, tweede lid, van het Besluit heeft CIZ beleid ontwikkeld dat is neergelegd in een reeks van protocollen, waaronder het Protocol Huishoudelijke verzorging april 2005 (hierna: PHV) en het Protocol Gebruikelijke Zorg (hierna: PGZ) .
4.2.2. In paragraaf 4.1.2 van het PHV is het beleid neergelegd dat de leefeenheid van een zorgvrager die een beroep doet op de AWBZ altijd primair verantwoordelijk blijft voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.
4.2.3. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 22 mei 2007 (LJN BA6428) heeft overwogen, is dit beleid niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, voor zover het inhoudt dat van een gezonde volwassen huisgenoot wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken van de verzekerde overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan, zoals dreigende overbelasting van die huisgenoot.
4.3.1. Partijen verschillen van mening over de beantwoording van de vraag of de echtgenoot in staat was om ten tijde in geding van belang naar objectief medische maatstaven beschouwd gedurende drie uur per week huishoudelijk werk te verrichten.
4.3.2. Gelet op alle ter beschikking staande gegevens - en met name het rapport van de door de Raad als deskundige geraadpleegde arts Bins - beantwoordt de Raad deze rechtsvraag bevestigend.
4.3.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op die regel. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de hiervoor geformuleerde hoofdregel inzake de betekenis die doorgaans dient te worden toegekend aan het rapport van een deskundige, niet ook in het onderhavige geval te volgen.
4.3.4. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de deskundige Bins een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Bins heeft de echtgenoot onderzocht, heeft kennis genomen van informatie van de huisarts Suliman van 3 december 2009, heeft aangegeven dat de echtgenoot een gezonde en vitale indruk op hem maakt en heeft de bevindingen van medisch adviseur Buis onderscheven. Volgens Bins kan de echtgenoot naar objectief medische maatstaven geoordeeld in staat worden geacht verspreid over de week gedurende drie uur zwaar huishoudelijk werk te verrichten. Daarbij heeft Bins in ogenschouw genomen dat de echtgenoot 25 uur per week werkte en heeft hij rekening gehouden met de leeftijd, klachten en aandoeningen van de echtgenoot. Appellante heeft geen medische informatie naar voren gebracht die doet twijfelen aan juistheid van de bevindingen van de deskundige.
4.4. Op grond van het voorgaande concludeert de Raad dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.
(get.) H.C.P. Venema.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
IJ