[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 april 2009, 08/3755, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Korpsbeheerder van de politieregio [regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 25 november 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. K.J. Meijer, advocaat te St. Annaparochie. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B. Vlaskamp, werkzaam bij de politieregio [regio].
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1. Appellant is sinds 1976 werkzaam bij de politie en sinds 2001 vervult hij de functie van [naam functie] van de Educatieve Verkeerstuin te [regio]. Op 25 maart 2007 is appellant door collega’s van de politie Friesland als bestuurder van een auto aangehouden wegens rijden onder invloed. Appellant kon met moeite worden aangehouden en daarbij ontstond ook een botsing met de politieauto. De blaastest leverde een alcoholpromillage op van 1015 mg/l. Ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet is appellant strafrechtelijk veroordeeld tot drie maanden onvoorwaardelijke en negen maanden voorwaardelijke ontzegging van het rijbewijs en een geldboete van € 1.000,-.
1.2. Na aan appellant op 15 januari 2008 het voornemen daartoe te hebben medegedeeld en nadat door appellant zijn zienswijze daarop was gegeven, heeft de korpsbeheerder bij besluit van 26 maart 2008 aan appellant op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de straf van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd. Bij het bestreden besluit van 11 november 2008 heeft de korpsbeheerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Door appellant is niet weersproken dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en dat de korpsbeheerder bevoegd was een disciplinaire straf aan hem op te leggen. Appellant voert echter aan dat het onvoorwaardelijk ontslag te zwaar is en in strijd met het zorgvuldigheids- en/of het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij erop wijst dat in andere gevallen, waarin politieambtenaren te veel alcohol gebruikten, geen ontslag is gevolgd.
3.2. Evenals de rechtbank en op gelijke gronden acht de Raad het bij het bestreden besluit gehandhaafde strafontslag, gezien de aard en ernst van de vastgestelde gedraging en de betekenis hiervan voor het functioneren van appellant binnen de politiedienst, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Blijkens het op verzoek van de korpsbeheerder op 6 september 2009 opgemaakt psychologisch rapport is het gedrag volledig aan appellant toe te rekenen. Dat deze gedraging buiten diensttijd plaatsvond en het gevolg zou zijn geweest van relationele problemen in de privésfeer is niet van belang, evenmin als het feit dat de kans op recidive gering zou zijn. Het gaat bij het plegen van dit strafbare feit door appellant om grensoverschrijdend gedrag dat zijn weerslag heeft op zijn functioneren als politieambtenaar en dat in hoge mate schadelijk is voor het aanzien van de politieorganisatie. Appellant had juist als [naam functie] van de Educatieve Verkeerstuin, vooral ook voor de jeugd, een belangrijke voorbeeldfunctie en het valt niet in te zien hoe appellant deze functie na zijn misdraging nog geloofwaardig zou kunnen vervullen. De lange staat van dienst van appellant bij de politie maakt dat niet anders.
3.3. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel of van willekeur bij de besluitvorming door de korpsbeheerder is de Raad niet gebleken. Appellant heeft geen specifieke gevallen willen noemen, die zodanig vergelijkbaar zijn met het zijne, dat daartoe zou kunnen worden geconcludeerd. Dat de korpsbeheerder geen beleid heeft vastgesteld met betrekking tot het reageren op alcoholmisbruik door politieambtenaren, waartoe hij niet verplicht is, betekent niet dat in dit geval naar willekeur is gehandeld.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.