ECLI:NL:CRVB:2010:BO5640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2267 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in Marokko woont. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2010, waarin zijn bezwaar tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellant had gesteld dat hij om gezondheidsredenen niet in staat was tijdig te reageren, maar deze claim was niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank had vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden verontschuldigen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep vergeefs was ingesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak om claims van gezondheidsproblemen adequaat te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

10/2267 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2010, 09/2477 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de voor de beslechting van dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak:
“De rechtbank gaat van het volgende uit.
Op 13 januari 2006 heeft verweerder eiser geïnformeerd over zijn recht op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2005. Met de beschikking van 23 januari 2006 heeft verweerder beslist dat de kinderbijslag voor het kind [A.] met ingang van het derde kwartaal van 2005 eindigt, omdat [A.] dan de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. In een brief van 8 maart 2006, door verweerder ontvangen op 17 maart 2006, heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij per maand 3.750 dirham besteedt aan de school- en verblijfkosten van [A.]. Eiser vraagt daarbij kinderbijslag aan. Bij besluit van 20 april 2006 heeft verweerder besloten dat aan eiser geen kinderbijslag kan worden betaald voor het kind [A.], omdat hij (inmiddels) de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Vervolgens vraagt eiser in een brief van 28 april 2006 dubbele kinderbijslag aan voor het kind [A.] voor de periode september 2003 tot en met juni 2006. Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2006 eiser meegedeeld, dat het recht op kinderbijslag voor het kind [A.] niet opnieuw wordt beoordeeld, onder verwijzing naar de beschikking van 20 april 2006. De verzoeken van eiser van 20 juli 2006, 13 september 2006 en 9 maart 2007 heeft verweerder bij besluit van 4 april 2007 afgewezen.
Op 25 april 2007 reageert eiser hierop met het verzoek die beschikking te herzien. Naar aanleiding van deze brief wordt door verweerder een beslissing op bezwaar genomen op 20 juni 2007. Bij uitspraak van 25 maart 2007 (07/1862 AKW) heeft deze rechtbank naar aanleiding van het beroep tegen deze beslissing van 20 juni 2007 geoordeeld dat ten onrechte is uitgegaan van een herzieningsverzoek en een herhaalde aanvraag die getoetst moet worden aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 8 maart 2006 dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing van 13 januari 2006. Ook is vastgesteld dat voor wat betreft de kwartalen voorafgaand aan het tweede kwartaal van 2005 sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 Awb, waarover verweerder geen beslissing heeft genomen.
Verweerder heeft conform voornoemde uitspraak de brief van eiser van 8 maart 2006 als bezwaarschrift in behandeling genomen, waarbij is gebleken dat het bezwaarschrift tegen de beslissing van 13 januari 2006 op 17 maart 2006, en dus niet binnen de daarvoor gestelde termijn, is ingediend. Aan eiser is dan ook verzocht om aan te geven wat de reden voor de te late indiening is geweest, zodat kon worden bezien of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Eiser heeft daarop geantwoord dat hij de beslissing van 13 januari 2006 wel had ontvangen, maar uitsluitend in de Nederlandse taal. Hij heeft de beslissing teruggestuurd met het verzoek om een vertaling. Om die reden stelt eiser dat hij de beslissing van 13 januari 2006 te laat heeft ontvangen.
Verweerder heeft met de beslissing op bezwaar van 15 december 2008 het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft vastgesteld dat van het besluit van 13 januari 2006 niet blijkt dat een vertaling is meegezonden. Een verzoek van eiser om een dergelijke vertaling is bij verweerder echter onbekend. Een afschrift van het besluit van
15 december 2008 is, naar aanleiding van correspondentie, op 3 september 2009 nogmaals verzonden.
In het beroepschrift van 16 september 2009 voert eiser aan dat hij vanwege de eerdere uitspraak van de rechtbank, een positief besluit had verwacht. Ten aanzien van het te laat indienen van het bezwaarschrift tegen de beslissing van
15 december 2008 geeft eiser samengevat aan dat hij ziek is geweest en ook overigens gezondheidsproblemen heeft.
In het verweerschrift van 6 november 2009 volhardt verweerder bij het besluit van 15 december 2008 en de motivering daarvan. Dat eiser, zoals hij thans stelt, ziek is geweest en ernstige gezondheidsproblemen heeft gehad, leidt niet tot een ander standpunt dan is weergegeven in het bestreden besluit. Ook de in het beroepschrift aangevoerde redenen leiden volgens verweerder niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding.”
1.2. De rechtbank heeft vervolgens als volgt overwogen:
“Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar-of beroepschrift zes weken.
Die termijn vangt ingevolge artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
De rechtbank overweegt dat eiser de ontvangst van het besluit van 13 januari 2006 niet heeft ontkend. Hij stelt immers dat het stuk niet was voorzien van een vertaling en dat hij verweerder daarom heeft verzocht. Dat laatste kan eiser, tegenover de ontkenning van verweerder, niet aannemelijk maken. De verzending van het besluit staat daarmee vast, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 14 januari 2006 en is geëindigd op 24 februari 2006. Gelet op de datering van eisers bezwaarschrift, 8 maart 2006, en de ontvangst daarvan op 27 maart 2006, stelt de rechtbank met verweerder vast dat het bezwaar na afloop van de termijn is ingediend.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de termijnoverschrijding te verontschuldigen is. Eiser heeft op 8 maart 2006 een bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2006 geschreven, kennelijk zonder dat hij beschikte over een vertaling van dat stuk in de Franse taal. Niet valt in te zien dat eiser dat niet voor de afloop van de bezwaartermijn had kunnen doen. Eiser had in dat verband kunnen volstaan met een pro-forma bezwaarschrift, waarbij hij de gronden eventueel na ontvangst van een vertaling had kunnen aanvullen. Dat eiser, zoals hij in beroep heeft aangevoerd, om gezondheidsredenen niet in staat was tijdig te reageren, is niet met medische stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiser eerder in de procedure zich steeds op het standpunt gesteld dat hij binnen de termijn wél heeft gereageerd, namelijk door om een vertaling te verzoeken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eisers bezwaar tegen het besluit van
13 januari 2006 op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.”
Het beroep is ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant aan zijn in bezwaar en beroep aangevoerde gronden niets toegevoegd. De Svb heeft volstaan met verwijzing naar de beslissing op bezwaar en het in eerste aanleg gevoerde verweer.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De Raad kan zich in belangrijke mate vinden in de uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.3. De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) R.L. Rijnen.
JL
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M. le maître H.J. Simon en qualité de président, R.L. Rijnen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 26 novembre 2010