ECLI:NL:CRVB:2010:BO5401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4459 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening WAZ-uitkering op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit tot intrekking van de WAZ-uitkering werd afgewezen. Appellant ontving sinds 19 juni 2000 een WAZ-uitkering, maar deze werd herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid op basis van een wijziging in de wetgeving. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ingetrokken. Vervolgens heeft hij verzocht om terug te komen op het eerdere besluit, wat door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 26 november 2010 geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven tot herziening van het eerdere besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellant niet is gewijzigd en dat de verzekeringsarts geen nieuwe informatie heeft aangetoond die een aanpassing van de uitkering rechtvaardigt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend aan appellant.

Uitspraak

09/4459 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 juli 2009, 08/1020 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn bij brief van 12 oktober 2010 nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2010. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1958, ontving sedert 19 juni 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Op grond van de resultaten van een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant aan de hand van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (aSB) heeft het Uwv bij besluit van
8 november 2005 de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 9 januari 2006 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Het besluit staat is rechte vast.
1.3. Op grond van het besluit van 29 augustus 2007, houdende wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de verlaging van de leeftijdsgrens voor de toepasselijkheid van het aSB (Stb 2007, 324), wordt het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB), zoals dat gold tot 1 oktober 2004 per 22 februari 2007 weer van toepassing op een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die vóór of op 1 juli 1959 is geboren. Deze wijzing houdt verband met de afspraak in het Coalitieakkoord (kabinet Balkenende IV, 2007) om de leeftijdsgrens van degenen die in het kader van de eenmalige herbeoordelingsoperatie worden herbeoordeeld op basis van het aSB te verlagen van 50 naar 45 jaar.
1.4. In verband met voornoemde verlaging van de leeftijdsgrens heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 22 februari 2007 aan de hand van het oSB. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5. Het tegen het besluit van 5 oktober 2007 door appellant gemaakte bezwaar is door appellant ingetrokken onder gelijktijdig verzoek terug te komen van het besluit van 8 november 2005, in die zin dat het Uwv alsnog overgaat tot toekenning van een WAZ-uitkering over de periode 9 januari 2006 tot 22 februari 2007.
1.6. Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Bij besluit van 26 september 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe is gesteld dat het een nieuw feit of veranderde omstandigheid is dat het Uwv, ondanks de gelijk gebleven medische toestand van appellant, terugkomt op de waardering van de medische situatie van appellant.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv de medische situatie van appellant over de periode 9 januari 2006 tot 22 februari 2007, blijkens het rapport van verzekeringsarts A. Jonker-Vervoorn van 3 april 2008, in haar geheel opnieuw heeft beoordeeld.
4.2. De Raad heeft inmiddels meerdere keren overwogen dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 3 april 2008 overwogen dat de belastbaarheid van appellant in de laatste jaren niet is gewijzigd, dat de beperkingen gelijk zijn gebleven en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ongewijzigd kan blijven. Voorts heeft zij geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn gewijzigd of nieuwe feiten zijn aangetoond tussen 9 januari 2006 en 22 februari 2007, die een aanpassing van de uitkering rechtvaardigen. De Raad onderschrijft deze visie. De beoordeling van de medische situatie van appellant heeft immers, anders dan namens appellant is gesteld, niet geleid tot een andere waardering van de medische situatie van appellant. Zulks blijkt ook uit het feit dat de FML van 3 april 2008 identiek is aan de FML van 6 oktober 2005, welke FML (mede) ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 8 november 2005.
4.4. Ervan uitgaande dat er vanuit medisch oogpunt geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb kan, gelet op hetgeen van de zijde van appellant naar voren is gebracht, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met en geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
5. De Raad is dan ook van oordeel dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
KR