ECLI:NL:CRVB:2010:BO5348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2758 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op een eerder besluit inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2010, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder, op 14 april 2008, de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Appellant verzocht op 11 juni 2008 om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv weigerde dit bij besluit van 14 november 2008. Het bezwaar van appellant tegen deze weigering werd op 7 januari 2009 ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die appellant niet eerder had kunnen inbrengen in de bezwaarprocedure. De Raad benadrukte dat volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aanvrager bij een nieuwe aanvraag verplicht is om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Aangezien appellant dit niet had gedaan, kon het Uwv de aanvraag afwijzen.

Appellant voerde aan dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaar in een hoorzitting toe te lichten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv in redelijkheid had kunnen afzien van het horen van appellant, gezien de eerdere procedures en de ongegrondheid van de bezwaren. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2010.

Uitspraak

10/2758 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 april 2010, 09/195 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 april 2008 is de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant ongewijzigd vastgesteld naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Het bezwaar tegen dat besluit is niet-ontvankelijk verklaard. Bij een uitspraak van 30 januari 2009 heeft de rechtbank Arnhem het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij een uitspraak van 22 juli 2009 van de Raad (procedure 09/791).
1.2. Appellant heeft bij brief van 11 juni 2008 verzocht terug te komen van het besluit van 14 april 2008. Bij besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 14 april 2008. Het bezwaar is bij besluit van 7 januari 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, die appellant niet reeds in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 14 april 2008 naar voren heeft kunnen brengen.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die niet reeds in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 14 april 2008 hadden kunnen worden ingebracht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2. De Raad is van oordeel dat hetgeen namens en door appellant is aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het Uwv heeft in redelijkheid kunnen weigeren van het besluit van 14 april 2008 terug te komen.
4.3. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft betoogd ziet de Raad geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. De Raad verwerpt de stelling van appellant die erop neerkomt dat hij in zijn procedurele belangen is geschaad doordat zijn echtgenote door ziekte de zitting van de rechtbank niet heeft kunnen bijwonen, nu deze omstandigheid voor het risico van appellant dient te komen.
4.4. Appellant heeft gesteld dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaar in een hoorzitting toe te lichten. Van de uitnodiging voor de hoorzitting is geen gebruik gemaakt omdat appellant eerst informatie van het Uwv wenste te ontvangen. De Raad overweegt dat bij het bestreden besluit het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard. Mede gelet op de eerdere bezwaar- en beroepsprocedures heeft het Uwv uit het bezwaarschrift reeds aanstonds mogen afleiden dat de bezwaren ongegrond zijn en is er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk. Derhalve heeft het Uwv met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kunnen afzien van het horen van appellant. Hetgeen appellant heeft gesteld omtrent de gang van zaken bij de uitnodiging voor de hoorzitting, doet aan het voorgaande niet af.
5. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) R.L. Rijnen.
NK