ECLI:NL:CRVB:2010:BO5343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1532 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens ontbreken concrete bezwaargrond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die woonachtig is in Marokko, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010. De zaak betreft een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 4 augustus 2008, waarin het verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit werd afgewezen. Het Uwv had appellant verzocht om binnen vier weken de gronden van zijn bezwaar in te dienen, maar appellant heeft hier niet op gereageerd. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van de gronden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het bezwaarschrift van appellant geen concrete bezwaargrond bevatte. De Raad benadrukte dat, hoewel er geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift, er wel een feitelijke grond moet zijn die duidelijk maakt waartegen het bezwaar zich richt. In dit geval voldeed de mededeling van appellant, waarin hij slechts aangaf "[appellant] wil geld bedankt voor", niet aan deze eis.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. Simon, in aanwezigheid van griffier R.L. Rijnen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/1532 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010, 08/5195 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 3 februari 1999 afgewezen, op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft daartoe aangevoerd
“[appellant] wil geld bedankt voor”.
1.3. Bij brief van 17 september 2008 heeft het Uwv de ontvangst van het bezwaar bevestigd en heeft het Uwv appellant verzocht binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is aangegeven dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de gronden van bezwaar niet tijdig zijn ontvangen. Appellant heeft op dit verzoek niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd.
1.4. Bij het bestreden besluit van 21 oktober 2008 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)…in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift. Dit brengt mee, dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift wel, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten. Hiermee wordt een feitelijke grond bedoeld, waaronder de CRvB verstaat een standpunt ten aanzien van de overwegingen van het bestreden besluit waarmee duidelijkheid wordt verschaft over het punt, dan wel de punten, waarmee de indiener van het bezwaarschrift het niet eens is.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van 1 september 2008 geen concrete bezwaargrond bevat. In dat bezwaarschrift is slechts medegedeeld: “[appellant] wil geld bedankt voor”. Deze mededeling kan niet worden aangemerkt als een voldoende op het concrete geval betrekking hebbende bezwaargrond. Nu de aanvullende gronden van het bezwaar niet binnen vier weken na 17 september 2008 zijn ingediend, was verweerder bevoegd het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.”
3.1. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde liggende overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
3.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2010.
(get.) H.J. Simon.
(get.) R.L. Rijnen.
NK
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée;
Par conséquent, décidée par H.J. Simon en présence de R.L. Rijnen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 26 Novembre 2010.