[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 april 2010, 08/264 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2010
Namens appellante heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2010. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als keukenhulp voor 20 uur per week. In april 2002 is zij arbeidsongeschikt geworden wegens klachten aan haar kaak. Later is vastgesteld dat appellante lijdt aan de ziekte dystrofia myotonica.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 18 april 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit heeft de arts D.H. Balakumaran appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. In zijn rapport van 26 maart 2007, heeft Balakumaran onder verwijzing naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum, geconcludeerd dat appellante in verband met haar neurologische aandoening niet in staat is om hele dagen te functioneren en aangewezen is op energetisch en fysiek weinig belastend werk. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige A.J.M. Zeeuwe in een rapport van 18 april 2007 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 6 augustus 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 7 oktober 2007 ingetrokken.
1.4. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden. Zij heeft op basis van dossierstudie en de door haar opgevraagde informatie van de revalidatie-arts I. Kortland van 19 november 2007 in het rapport van 27 november 2007 geconcludeerd dat er aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanvullende beperkingen vastgesteld ten aanzien van spreken en beroepsmatig autorijden. Wel achtte zij in verband met de door de revalidatie-arts vastgestelde (lichte) paresen de in de FML opgenomen urenbeperking tot ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week juist. De bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet heeft vervolgens enkele functies laten vervallen en vervolgens vastgesteld dat er nog voldoende functies resteren om de arbeidskundige conclusie dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is, in stand te laten. Bij besluit van 7 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 augustus 2007 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft neuroloog J.J.M. Hagemans als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft op 25 augustus 2009 gerapporteerd. Hagemans heeft geconcludeerd dat er bij appellante zeer waarschijnlijk sprake is van een vorm van dystrofische myotonie, oftewel de ziekte van Steinert (type 2), en dat appellante als gevolg van deze aandoening de nodige beperkingen ondervindt in haar functioneren. Hagemans kan in zijn algemeenheid de bezwaarverzekeringsarts wel volgen en heeft op de vraag of hij appellante in staat acht tot het verrichten van de aan haar voorgehouden functies geantwoord dat hij zich (globaal) kan verenigen met de ingenomen standpunten. Wel gaf de deskundige aan de deskundigheid te missen om een urenbeperking nauwkeurig aan te geven.
2.2. Appellante heeft bij de rechtbank besluitvorming in het kader van de wet werk en bijstand (WWB) van 19 december 2008 met daarbij gevoegd een verklaring van J.H.W. Bakker-Martens, verzekeringsarts van de gemeente ’s-Hertogenbosch, in geding gebracht waarin is bepaald dat zij in het kader van de WWB volledig is ontheven van de arbeidsverplichtingen. Op 21 oktober 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts Van Kasteren-van Delden op dit rapport gereageerd. Volgens Van Kasteren-Van Delden verrichtte Bakker-Martens geen lichamelijk onderzoek, won zij geen informatie in bij de behandelende sector en ging zij uitsluitend uit van de anamnese.
2.3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige voor onjuist te houden. De omstandigheid dat appellante in het kader van de WWB vanaf 28 november 2008 volledig ontheven is van de arbeidsverplichtingen doet hieraan niet af. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat. In dit verband verwijst appellante naar het feit dat zij voor de WWB is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. De artsen van het Uwv en de door de rechtbank ingeschakelde deskundige gaan uit van een te positief beeld van appellantes fysieke mogelijkheden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat het geschil is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd.
4.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige dient te worden gevolgd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. In hetgeen namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om de deskundige Hagemans niet te volgen. Voorts heeft appellante in hoger beroep geen nadere medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op haar medische situatie op de datum in geding en waaruit zou moeten worden afgeleid dat een verdergaande urenbeperking aangewezen is. De stelling van appellante dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de rapportage van de door de gemeente ’s-Hertogenbosch ingeschakelde arts kan de Raad niet volgen. Reeds gelet op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts op deze rapportage wordt aan het standpunt van de door de gemeente ingeschakelde verzekeringsarts geen doorslaggevende betekenis toegekend. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat.
4.4. De Raad ziet, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en gelet op het deskundigenrapport van Hagemans, evenmin grond voor het oordeel dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.J.W. Schoor, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2010.
(get.) T.J. van der Torn.