ECLI:NL:CRVB:2010:BO4583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2566 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, maar appellante was van mening dat de rechtbank had verzuimd haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante tijdens de procedure bij de rechtbank geen verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Dit verzoek werd pas gedaan na de uitspraak van de rechtbank, wat volgens de Raad niet in overeenstemming is met artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een verzoek om schadevergoeding tijdens de beroepsprocedure moet worden ingediend. De rechtbank had de brief van appellante, waarin zij om schadevergoeding vroeg, terecht retour gezonden.

De Raad concludeert dat de enkele stelling van appellante dat in een vergelijkbare procedure wel schadevergoeding is toegekend, niet voldoende is om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2010.

Uitspraak

10/2566 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2010, 07/1730 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.E. Menick, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 30 juli 2010, waar partijen – zoals aangekondigd – niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 29 mei 2007 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 21 september 2006, waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 29 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
3. Appellante is in hoger beroep gekomen omdat naar haar mening de rechtbank heeft verzuimd haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.1. In artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is evenwel bepaald dat, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaard, zij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon kan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
4.2. De Raad stelt vast dat appellante hangende haar beroep bij de rechtbank niet heeft verzocht om schadevergoeding. Zodanig verzoek heeft appellante eerst gedaan bij brief van 7 april 2010, op welke datum de rechtbank al uitspraak had gedaan en de uitspraak al was verzonden (24 maart 2010). De rechtbank heeft terecht bij brief van 22 april 2010 de brief van appellante van 7 april 2010 retour gezonden onder overweging dat een verzoek tot schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Awb tijdens de beroepsprocedure dient te worden gedaan.
4.3. De Raad voegt hieraan nog toe dat de enkele stelling van appellante dat de rechtbank in een vergelijkbare procedure wel ambtshalve schadevergoeding heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, het vorenstaande niet anders maakt.
4.4. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
NK