ECLI:NL:CRVB:2010:BO4583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder de WAO-uitkering van appellante herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, maar appellante was van mening dat de rechtbank had verzuimd haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellante tijdens de procedure bij de rechtbank geen verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Dit verzoek werd pas gedaan na de uitspraak van de rechtbank, wat volgens de Raad niet in overeenstemming is met artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een verzoek om schadevergoeding tijdens de beroepsprocedure moet worden ingediend. De rechtbank had de brief van appellante, waarin zij om schadevergoeding vroeg, terecht retour gezonden.
De Raad concludeert dat de enkele stelling van appellante dat in een vergelijkbare procedure wel schadevergoeding is toegekend, niet voldoende is om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2010.