ECLI:NL:CRVB:2010:BO4309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6660 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de goede procesorde

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1998 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank Breda in haar uitspraak van 4 november 2009 de goede procesorde heeft geschonden door appellante onvoldoende gelegenheid te bieden om te reageren op een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Boersma, dat te laat was ingediend. De Raad besluit zelf het geschil inhoudelijk te beoordelen en komt tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundigen dat appellante, ondanks haar functionele beperkingen, in staat is om bepaalde functies te vervullen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

09/6660 WAO
Centrale Raad van Beroep
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 november 2009, 09/2317 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft daarna een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Appellante is – zoals aangekondigd – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren [in] 1955, heeft laatstelijk gewerkt als schoonmaakster voor gemiddeld zestien uur per week. Per 31 augustus 1998 is aan haar als gevolg van arm-, schouder-, rug- en (in mindere mate) knieklachten een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is sindsdien ongewijzigd voorgezet.
1.2. In 2008 heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden. Op grond van onderzoek door verzekeringsarts J.M.K. Dillen, verricht in september 2008, is door hem een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In november 2008 heeft Dillen appellante nogmaals op zijn spreekuur ontvangen omdat zij had gemeld dat haar klachten na dat onderzoek waren toegenomen. Dit heeft echter niet geleid tot het aanvaarden van andere functionele beperkingen. Daarna heeft C.M.C. Krah-Evers een arbeidskundig onderzoek verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedraagt. Het Uwv heeft, gelet op deze uitkomst, bij besluit van 16 december 2008 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 februari 2009 ingetrokken.
1.3. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft - nadat appellante op 5 maart 2009 was gehoord en nadat de bezwaarverzekeringsarts J.B. van der Heemst medisch onderzoek had verricht - het bezwaar bij besluit van 16 april 2009 ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Hierbij heeft zij de rechtbank verzocht het bestreden besluit te vernietigen omdat zij, naar haar mening, vanwege haar functionele beperkingen niet in staat was de functies te verrichten die gehanteerd zijn bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij de aangevallen uitspraak is met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 april 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij zich kan verenigen met de uitkomst van het besluit van 16 april 2009, maar dat dit besluit pas in de beroepsfase (en daarmee te laat) is voorzien van een draagkrachtige motivering wat betreft de geschiktheid van de door arbeidsdeskundige Krah-Evers gehanteerde functies.
3.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte een rapport van bezwaararbeidsdeskundige H.C. Boersma van 20 oktober 2009 bij haar beoordeling heeft betrokken, omdat dit op 21 oktober 2009, één dag vóór de zitting van de rechtbank is ingediend. Inhoudelijk heeft appellante in hoger beroep herhaald dat de FML aangescherpt moet worden op de aspecten ‘dragen of tillen’ en de noodzaak tot het ‘afwisselen van lopen, staan en zitten’. Daartoe heeft appellante verwezen naar een verklaring van haar huisarts J.G.P.V. Buskens van 18 juni 2009 en een brief van haar behandelende anesthesioloog over een bij haar uitgevoerde pijnbehandeling in 2007. Appellante heeft tevens herhaald dat de in aanmerking genomen functies van ‘productiemedewerker’ en ‘inpakster koekjes’ zittende functies zijn, waardoor deze functies voor haar ongeschikt zijn. Als productiemedewerker zou zij bovendien een goed geheugen moeten hebben, wat niet het geval is. Appellante wijst er verder op dat in de functie van magazijn-, expeditiemedewerker juist niet gezeten wordt, reden waarom zij ook deze functie ongeschikt acht.
3.2. In verweer heeft het Uwv erop gewezen dat het rapport van Boersma van 20 oktober 2009 weliswaar binnen de termijn van tien dagen als genoemd in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is ingediend, maar dat dit rapport de beantwoording bevat van schriftelijke vragen van de rechtbank. Voorts heeft het Uwv erop gewezen dat bezwaararbeidsdeskundige M. Kokenberg-Van Loon op 24 september 2009 had gereageerd op de gronden van appellante. Daarbij heeft zij wat betreft het aspect 5.9.0. van de FML (afwisseling van houding) opgemerkt dat hiervoor geen beperking geldt naast de al in de FML opgenomen maximumperioden gedurende welke appellante kan zitten/aaneengesloten zitten tijdens een werkdag, lopen/aaneengesloten lopen tijdens een werkdag en staan/aaneengesloten staan tijdens een werkdag. Verder merkt zij op dat alleen een beperking op dit aspect van toepassing is, indien de verzekeringsarts oordeelt dat het noodzakelijk is op een bepaalde manier lichaamshoudingen af te wisselen, hetgeen hier niet aan de orde is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Artikel 8:58 van de Awb richt zich tot partijen bij het geding en staat hen toe tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen bij de rechter. Het Uwv heeft bij brief van 21 oktober 2008 het rapport van Boersma van 20 oktober 2008 per fax aan de rechtbank toegezonden, welk stuk op 21 oktober 2008 door de rechtbank is doorgezonden aan appellantes gemachtigde. Het stuk bevat een vertraagde beantwoording van vragen die door de rechtbank bij brief van 25 september 2009 aan het Uwv waren gesteld. Ten tijde van de ontvangst en doorzending van het stuk door de rechtbank was bekend dat appellante en haar gemachtigde niet ter zitting op 22 oktober 2008 zouden verschijnen. Nu het stuk de beantwoording betreft van vragen van de rechtbank en de rechtbank blijkens de aangevallen uitspraak expliciet heeft besloten het stuk in het geding te willen betrekken, is artikel 8:58 van de Awb naar het oordeel van de Raad niet geschonden. Wel acht de Raad de handelwijze van de rechtbank in strijd met de goede procesorde, omdat aan appellante onvoldoende de mogelijkheid is geboden voor het geven van een inhoudelijke reactie op het desbetreffende stuk. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat het stuk een nieuwe arbeidskundige motivering bevat die heeft bijgedragen aan de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
4.2. Aangezien appellante is ingegaan op de inhoud van de aangevallen uitspraak en thans ook voldoende in de gelegenheid is geweest om in te gaan op het onder 4.1 bedoelde stuk, zal de Raad de zaak niet terugwijzen naar de rechtbank, maar zelf het geschil inhoudelijk beoordelen.
4.3. Het te beoordelen geschil gaat inhoudelijk over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 17 februari 2009.
4.4. Wat betreft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek overweegt de Raad dat hij met de rechtbank van oordeel is dat dit onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad neemt daartoe in aanmerking dat de medische gegevens toereikend waren en dat bezwaarverzekeringsarts Dillen deze gegevens in aanmerking heeft genomen. Voorts heeft hij inzichtelijk, consistent en overtuigend gemotiveerd waarom deze gegevens geen aanknopingspunten geven om per 17 februari 2009 meer functionele beperkingen te aanvaarden dan neergelegd in de FML van 9 september 2008.
4.3. De Raad kan zich voorts vinden in de opvatting van bezwaararbeidsdeskundige Kokenberg-van Loon, zoals weergegeven in haar tijdens de beroepsfase uitgebrachte rapport van 24 september 2009, welke opvatting later nader is onderbouwd door bezwaararbeidsdeskundige Boersma. Beiden zijn van opvatting dat appellante - gegeven haar functionele beperkingen bij het verrichten van in hoofdzaak dynamische handelingen en bij het innemen van statische houdingen - op 17 februari 2009 de functies behorende bij de volgende Sbc-codes zou kunnen vervullen: productiemedewerker (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220). Wat betreft de toelichtingen van beide bezwaararbeidsdeskundigen is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat deze pas in beroep voldoende overtuigend zijn geworden. De Raad sluit daaromtrent aan bij hetgeen door de rechtbank in haar rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 is overwogen.
5. Dit betekent dat de Raad, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidend beroep gegrond zal verklaren, en het bestreden besluit zal vernietigen met de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Voor het toekennen van schadevergoeding acht de Raad, evenals de rechtbank, in deze situatie geen aanleiding.
6. Onder de gegeven omstandigheden zijn termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding aan appellante van de door haar gemaakte proceskosten. Deze worden begroot op € 322,- aan kosten van rechtsbijstand in beroep en op € 437,- aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 a[pril 2009;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Gelast dat het Uwv aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 151,- vergoedt;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.R. van der Vos.
NK