[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 15 oktober 2009, 09/166
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
Namens appellante heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, werkzaam bij de Stichting Univé Rechtshulp te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Appellante was aanwezig, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp, voornoemd. Voor het Uwv was aanwezig
mr. P. Belopavlovic.
1.1. Aan appellante, die laatstelijk als zelfstandige werkzaam is geweest in een horecabedrijf en in het klussenbedrijf van haar echtgenoot, is bij besluit van 15 september 2004 met ingang van 13 mei 2004 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Bij dit besluit is appellante gewezen op de mogelijkheid van het vragen van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2. Naar aanleiding van een door haar op 24 januari 2008 gestelde vraag van appellante om informatie over een toeslag op haar uitkering, heeft het Uwv bij brief van 25 januari 2008 haar een aanvraagformulier doen toekomen. Op 2 juli 2008 heeft appellant verzocht om een toeslag over 2005.
1.3. Bij besluit van 9 september 2008 heeft het Uwv geweigerd de door appellante gevraagde toeslag toe te kennen, op de grond dat de aanvraag meer dan een jaar te laat is gedaan.
1.4. Tegen dit besluit heeft appellante een bezwaarschrift ingediend, waarin zij heeft gesteld dat zij in verband met haar medische beperkingen en haar medicijngebruik niet in staat was tijdig een toeslag aan te vragen, dat de jaarcijfers over 2005 van het bedrijf van haar echtgenoot pas op 12 juni 2007 zijn vastgesteld en dat haar echtgenoot altijd van maandag tot en met vrijdag van huis is en soms zelfs voor langere perioden, waardoor hij weinig tijd heeft voor zijn administratie.
1.5. Bij besluit van 23 januari 2009 heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Met betrekking tot de gestelde medische beperkingen heeft het Uwv daarbij gewezen op een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 22 januari 2009, in welke rapportage deze arts tot de conclusie is gekomen dat de medische situatie van appellante niet zodanig was dat zij niet eerder een aanvraag had kunnen indienen dan wel iemand te verzoeken dat voor haar te doen. Met betrekking tot de vaststelling op 12 juni 2007 van de jaarcijfers over 2005 heeft het Uwv overwogen dat bij zelfstandigen het Uwv een toeslag nog pleegt toe te kennen per 1 januari van een boekjaar, indien binnen 9 maanden na afsluiting van dat boekjaar daarom wordt verzocht. Deze termijn is ruimschoots overschreden. Met betrekking tot de omstandigheid dat de echtgenoot van appellante weinig tijd heeft voor zijn administratie, heeft het Uwv overwogen dat hiervoor een oplossing had kunnen worden gevonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 januari 2009 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de TW. Mede gelet op de in beroep door het Uwv overgelegde rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 augustus 2009 heeft de rechtbank appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij om medische redenen niet in staat was eerder een aanvraag in te dienen. In de informatie van de behandelaars van appellante heeft de rechtbank geen grond gezien voor een ander oordeel.
3.1. In hoger beroep heeft appellante dit oordeel van de rechtbank bestreden. Naar haar mening blijkt uit de informatie van haar behandelaars duidelijk dat zij niet in staat was eerder een aanvraag in te dienen. Daarbij heeft zij er ook op gewezen dat de WAZ-uitkering op initiatief en met hulp van haar boekhouder is ingediend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante nog overgelegd een brief van haar psychiater en een brief van haar huisarts.
3.2. In reactie op deze brieven heeft het Uwv de Raad doen toekomen een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 19 juli 2010, waarin deze arts op basis van de voorhanden informatie van medische aard heeft aangegeven dat appellante tot op zekere hoogte in staat was tot keuzes en autonomie. Naar zijn mening is het nog steeds niet plausibel dat appellante een heel jaar lang op geen enkel moment in staat was om de aanvraag in te dienen of daartoe hulp te vragen.
4.1 De Raad overweegt allereerst dat de omstandigheid dat de aanvraag van appellante om een toeslag over 2005 pas in juli 2008 is ingediend, in belangrijke mate is veroorzaakt door het feit dat de jaarcijfers over 2005 van het bedrijf van de achtgenoot van appellante eerst in juni 2007 beschikbaar kwamen. Deze omstandigheid staat geheel los van de medische beperkingen die appellante in het dagelijks leven ondervindt. Vervolgens heeft het ruim een jaar geduurd voordat appellante om een toeslag heeft gevraagd. De stelling van appellante dat zij in verband met haar medische situatie hiertoe niet eerder in staat was, valt moeilijk te rijmen met het gegeven dat zij zelf in januari 2008 heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid van een toeslag.
4.2. Maar hoe dit ook zij, de Raad acht in het geval van appellante beslissend dat niet is aangetoond dat appellante geen beroep kon doen op haar echtgenoot of eventueel haar boekhouder, die haar ook behulpzaam is geweest bij de aanvraag om een WAZ-uitkering. Bij de toekenning van deze uitkering is ook gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een toeslag. In de vaste rechtspraak van de Raad met betrekking tot artikel 11, zesde lid, van de TW en met betrekking tot vergelijkbare wettelijke bepalingen ligt besloten dat wil er sprake zijn van bijzondere omstandigheden betrokkene ook niet in staat moet zijn geweest een beroep te doen op derden in haar directe omgeving. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages genoegzaam heeft uiteengezet dat appellante hiertoe in staat moet zijn geweest.
4.3. De Raad voegt aan het vorenstaande nog toe dat een aanspraak op een toeslag in het geval van appellante afhankelijk is van het gezinsinkomen, zijnde haar uitkering en het inkomen van haar echtgenoot. Niet valt in te zien waarom de echtgenoot, nadat het hem duidelijk werd wat zijn inkomen over 2005 was, geen stappen heeft gezet om een toeslag op het gezinsinkomen te verkrijgen. Hij was of moest op de hoogte zijn van deze mogelijkheid. De ter zitting van de Raad betrokken stelling van appellante dat haar echtgenoot en ook de boekhouder in verband met ziekte geen stappen hebben gezet, is niet met bewijzen gestaafd.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.R. van der
Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.