ECLI:NL:CRVB:2010:BO4293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4666 WAO + 09/4667 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • T. Hoogenboom
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO- en WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar na een ziekmelding in 2005 en een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2007, werd haar aanvraag afgewezen. Het Uwv stelde dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was op de relevante data, en dat de aan haar voorgehouden functies medisch geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 november 2010 behandeld. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en heeft enkel herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Het Uwv heeft in zijn verweer gesteld dat de eerdere besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen nieuwe argumenten zijn die de eerdere oordelen van de rechtbank kunnen weerleggen.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische rapportages die aan de besluiten ten grondslag lagen, zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en heeft geconcludeerd dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht geschikt zijn. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

09/4666 WAO
09/4667 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 augustus 2009, 08/6429 en 09/1403 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 4 september 1996 tot en met 14 december 2003 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering ontving zij in verband met klachten ten gevolge van een auto-ongeval.
1.2. Appellante heeft zich met ingang van 17 juni 2005 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als verkoopster wegens verergering van rug- en armklachten. Ter zake van deze uitval is haar een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend.
1.3. In augustus 2005 is appellante zwanger geworden. Zij ontwikkelde in de loop van haar zwangerschap schildklierklachten, psychische klachten en rug-, heup- en enkelklachten. Na de bevalling bleven deze klachten bestaan, zij het dat de psychische klachten in ernst verminderden.
1.4. Op 14 juni 2007 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.5. Bij brief van 5 september 2007 heeft het Uwv aan appellante bericht dat haar aanvraag voor een Wet WIA-uitkering niet verder in behandeling wordt genomen omdat appellante op grond van de ziekmelding per 17 juni 2005 mogelijk recht heeft op een WAO-uitkering met een verkorte wachttijd van vier weken.
1.6. Op basis van de bevindingen en conclusies van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 oktober 2007 aan appellante meegedeeld dat zij op 14 juli 2005 de verkorte wachttijd heeft doorgemaakt, maar dat aan haar geen WAO-uitkering wordt toegekend omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 15 juli 2005 minder dan 15% bedraagt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7. Vervolgens is door het Uwv de aanvraag voor een Wet WIA-uitkering weer in behandeling genomen. Op basis van de bevindingen en conclusies van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 12 maart 2008 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 oktober 2007 geen recht is ontstaan op een Wet WIA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.8. In het kader van beide bezwaarschriftprocedures heeft bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer op 23 juni 2008 gerapporteerd en aangegeven in hetgeen door appellante naar voren is gebracht geen reden te zien om ten aanzien van de beide data in geding, te weten 15 juli 2005 (de WAO-beoordeling na de verkorte wachttijd van vier weken) en 5 oktober 2007 (de Wet WIA-beoordeling na de wachttijd van 104 weken), tot een andere opvatting over de vastgestelde belastbaarheid voor arbeid van appellante te komen. Met betrekking tot de WAO-beoordeling per 15 juli 2005 heeft bezwaararbeidsdeskundige J. Huisman op 12 augustus 2008 gerapporteerd dat, hoewel één van de aan appellante met betrekking tot deze datum voorgehouden functies alsnog is komen te vervallen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht is berekend op minder dan 15%. Met betrekking tot de Wet WIA-beoordeling per 5 oktober 2007 heeft Huisman, onder verwijzing naar een (ongedateerd) rapport van arbeidsdeskundige G.F.A. Turpijn, op 13 augustus 2008 gerapporteerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum terecht is berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluiten van 19 augustus 2008 en 20 augustus 2008 het bezwaar tegen het besluit van 5 oktober 2007 (de weigering van de WAO-uitkering), respectievelijk het besluit van 12 maart 2008 (de weigering van de Wet WIA-uitkering) ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen tegen het besluit van 19 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit 1) en 20 augustus 2008 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Kort weergegeven, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de aan de bestreden besluiten 1 en 2 ten grondslag gelegde medische rapportages niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel dat deze rapportages niet juist of niet volledig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden aan te nemen dat de beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid zijn onderschat. Ook de stelling van appellante dat de totaalbelasting van de aan haar voorgehouden functies zodanig is dat deze functies, ondanks het feit dat ieder punt van belasting volgens het Uwv blijft binnen de voor haar geldende belastbaarheid, voor haar toch ongeschikt zijn, heeft de rechtbank afgewezen, nu appellante die stelling niet heeft onderbouwd en overigens niet is gebleken van aanwijzingen dat van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan.
3. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de door haar in bezwaar en beroep bij de rechtbank aangevoerde gronden en heeft zij wederom gesteld dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
4. Het Uwv heeft in verweer in hoger beroep opgemerkt dat in hoger beroep door appellante geen nieuwe gronden worden aangevoerd, zodat kan worden volstaan met een verwijzing naar de motivering van de bestreden besluiten. Hij heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd, noch heeft aangegeven op welke gronden zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over de beide in beroep bestreden besluiten. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten, wat de medische grondslag betreft, zorgvuldig tot stand zijn gekomen en hij ziet met de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante, bestaande op de beide data in geding, bij de bestreden besluiten 1 en 2 zijn onderschat. Ook acht de Raad door het Uwv voldoende toegelicht dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht geschikt zijn. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar oordeel, als neergelegd in de aangevallen uitspraak.
6. Het overwogene onder 5 brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bolt als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR