[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 november 2007, 06/2416 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 november 2010
Namens appellant heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een aanvullend stuk ingediend.
De Raad heeft psychiater prof. dr. G. Glas benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze heeft een schriftelijk verslag van zijn onderzoek, gedateerd 14 december 2009, aan de Raad gezonden, waarop door partijen is gereageerd.
Het Uwv heeft op 26 januari 2010 een nieuw besluit op bewaar verzonden met bijlagen, waarop de deskundige desgevraagd heeft gereageerd. Het Uwv heeft hierop een commentaar van bezwaarverzekeringsarts M. Achterberg ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2010, waar appellant en zijn gemachtigde met voorafgaande kennisgeving niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
1. Appellant, die werkzaam is geweest als productiemedewerker bij een vleesverwerkend bedrijf, is op 27 december 2002 uitgevallen in verband met spier-, gewrichts- en psychische klachten. Hij ontvangt per einde wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij besluit van 26 september 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 28 april 2006 gehandhaafd, waarbij is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant onveranderd wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Zij heeft het bestreden besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. Dit omdat het Uwv voor het eerst in de beroepsfase de noodzakelijke arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven en de maatmanomvang ten onrechte heeft gemaximeerd, hoewel aanpassing hiervan niet tot een andere klassenindeling kon leiden.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Ter ondersteuning van die stelling is informatie overgelegd van de behandelend psychiater M.A. Bozdag.
4.2. Op basis van het rapport van de deskundige Glas heeft bezwaarverzekeringsarts Achterberg de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op de aspecten persoonlijk en sociaal functioneren. Bezwaararbeidsdeskundige M.F. van Wijngaarden heeft aan de hand van de FML de geduide functies opnieuw bezien en na bijduiding van functies een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,39%. Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard onder intrekking van het bestreden besluit en bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 april 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4.3. Appellant heeft onder verwijzing naar de informatie van zijn behandelend psychiater gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische belastbaarheid nog steeds heeft overschat en dat de bijgeduide functies niet geschikt zijn voor hem.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Gelet op het nieuwe besluit van 26 januari 2010 handhaaft het Uwv het bestreden besluit niet langer. Dus kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven en dient ook het bestreden besluit te worden vernietigd.
5.2. Nu met het nieuwe besluit niet geheel aan het beroep van appellant is tegemoetgekomen, dient de Raad dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in de procedure te betrekken en te beoordelen.
5.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige dient te worden gevolgd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat de deskundige Glas zijn conclusie heeft gebaseerd op eigen onderzoek van appellant, de in het dossier aanwezige op appellant betrekking hebbende stukken en informatie van de behandelende sector, waaronder de gegevens van de behandelend psychiater Bozdag. Aan het nieuwe besluit ligt de FML van 11 januari 2010 ten grondslag. Deze FML is op basis van het rapport van de deskundige door deze bezwaarverzekeringsarts Achterberg aangepast. Naar het oordeel van de Raad heeft deze bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 11 januari 2010 afdoende gereageerd op de onderzoeksbevindingen van de deskundige en is door deze bezwaarverzekeringsarts genoegzaam uiteengezet op welke wijze de door de deskundige aangegeven beperkingen van concentratie, tijdsdruk, samenwerken en conflicthantering zijn vertaald naar beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Deze bezwaarverzekeringsarts is in zijn commentaar van 31 mei 2010 afdoende ingegaan op de reactie van de deskundige. Er zijn door appellant geen gegevens ingebracht die erop wijzen dat deze bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen. De Raad stelt dan ook vast dat in de aangepaste FML genoegzaam rekening is gehouden met de medische beperkingen van appellant.
5.4. Bezwaararbeidsdeskundige Van Wijngaarden is blijkens het rapport van 15 januari 2010 van mening dat appellant op basis van zijn nader geformuleerde mogelijkheden en beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen. Naar het oordeel van de Raad zijn de mogelijke overschrijdingen door deze bezwaararbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd. Het Uwv heeft dus terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 26 april 2006 vastgesteld op 35 tot 45%.
5.5. Hetgeen is overwogen in 5.3 en 5.4 leidt de Raad tot de conclusie dat het beroep van appellant tegen het besluit van 26 januari 2010 ongegrond is.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2010 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in
totaal € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bolt als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.