als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Indonesië, (hierna: appellant),
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 19 juli 2010
Bij uitspraak van 13 augustus 2009, nr. 08/1655 WUV, heeft de Raad het beroep van appellant tegen het besluit van verweerster van 20 december 2007, kenmerk BZ 504162,JZ/T60/2007, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerster een nieuw besluit zal nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Namens appellant is bij brief van 9 april 2010 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 13 augustus 2009.
1. Gelet op het bepaalde in artikel 43, eerste lid, van de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 was verweerster gehouden, om naar aanleiding van de uitspraak van 13 augustus 2009, een nieuwe beslissing te nemen op het door appellant tegen het besluit van 10 augustus 2007 gemaakte bezwaar.
2. Bij brief van 22 maart 2010 is namens appellant bij verweerster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit, zodat de Raad bevoegd is om uitspraak te doen op een beroep dat is gericht tegen het tijdig nemen van een besluit.
3.1. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd. Ingevolge het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a in werking is getreden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Het beroep-schrift is bij de Raad ingekomen op 9 april 2010. Het beroepschrift moet daarom worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.
3.2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb zoals dat luidt vanaf 1 oktober 2009 kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.3. De onder 2 genoemde brief van 22 maart 2010 dient te worden aangemerkt als een schriftelijke mededeling aan verweerster dat zij in gebreke is.
3.4. Nu verweerster heeft nagelaten om binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling van 22 maart 2010 alsnog een besluit op het bezwaar te nemen, is het beroep kennelijk gegrond.
4. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de Raad verweerster opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. De Raad bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerster een dwangsom verbeurt voor iedere dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden.
5. De Raad acht tot slot termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 109,25 wegens verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het door appellant tegen het besluit van 10 augustus 2007 gemaakte bezwaar gegrond;
Vernietigt dat besluit;
Draagt verweerster op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken aan appellant;
Bepaalt dat verweerster een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee zij de hiervoor bedoelde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- bedraagt, met een maximum van € 15.000,-;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 109,25;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen dertien weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.