[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 30 september 2010
Namens appellante is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 april 2009, kenmerk BZ 8951, JZ/B70/2009, ten aanzien van appellante genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en is verweerster verzocht om toezending van een schriftelijke verklaring van haar geneeskundig adviseur. Deze verklaring is overgelegd bij brief van 25 mei 2010. Van de zijde van appellante is daarop nog schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Appellante is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in september 2008 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appelante heeft haar aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan haar oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 11 februari 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, te weten internering tijdens de Bersiap-periode in Soekaboemi. Verweerster heeft vervolgens geoordeeld dat bij appellante geen sprake is van lichamelijke of psychische invaliditeit als gevolg van het ondervonden oorlogsgeweld.
1.3. In beroep is namens appellante het ontbreken van psychische invaliditeit betwist. Ter ondersteuning van de grieven is een rapportage overgelegd van de psychiater E. van der Vliet, verbonden aan het Sinai-centrum te Amsterdam. Verder is in beroep herhaald dat appellante ook tijdens de Japanse bezetting internering heeft ondergaan.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden en overweegt als volgt.
2.1. Op grond van de voorhanden zijnde gegevens moet ook de Raad vaststellen dat niet is komen vast te staan dat appellante tijdens de Japanse bezetting is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Hiertoe overweegt de Raad dat bij het door verweerster ingestelde, zorgvuldig te noemen onderzoek, geen bevestiging van de gestelde internering is verkregen. Hierbij is van belang dat het Nederlandse Rode Kruis (die ook beschikt over R.A.P.W.I.-rapporten) en de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen in de hen ter beschikking staande archieven geen bevestigingsgegevens hebben aangetroffen. Ook raadpleging van de bij verweerster aanwezige dossiers van familieleden van appellante heeft geen bevestiging opgeleverd van een mogelijke internering tijdens de Japanse bezetting. Voor de aan de Wubo te ontlenen aanspraken van appellante heeft verweerster dan ook terecht uitsluitend aanvaard dat appellante tijdens de Bersiap-periode internering heeft ondergaan.
2.1.1. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wubo heeft de Raad vervolgens te beoordelen of verweerster op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat bij appellante geen sprake is van met die gebeurtenis samenhangend tot blijvende invaliditeit leidend letsel.
2.2. Naar uit de stukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Die adviezen berusten op een rapport van de door de arts J. van Hooidonk verricht medisch onderzoek van appellante, waarbij is betrokken ontvangen informatie van de (waarnemend) huisarts van appellante. Vervolgens heeft verweerster op verzoek van de Raad een nader medisch advies overgelegd. Hierin heeft de geneeskundig adviseur T. Ohlenschlager aangegeven dat, ook na kennisneming van het namens appellante in beroep overgelegde rapport van de psychiater E. van de Vliet, de eerder uitgebrachte medische adviezen worden gehandhaafd. Uit de genoemde medische adviezen komt naar voren dat de bij appellante aanwezige psychische klachten (PTSS-symptomen) niet in verband kunnen worden gebracht met het hier van belang zijnde oorlogsgeweld te weten de (korte) internering tijdens de Bersiap-periode.
2.3. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 2.2 genoemde adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de ter beschikking staande medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat er geen sprake is van invaliditeit in de zin van de Wubo als gevolg van het ondervonden oorlogsgeweld. Appellante wordt hoofdzakelijk beperkt door een cognitieve stoornis. Deze stoornis kan niet aan het oorlogsgeweld worden toegeschreven, maar houdt verband met dementie zoals laatstelijk aangegeven door S.B. Diraoui, klinisch geriater.
3. Gezien het voorgaande wordt de onder 2 geformuleerde vraag bevestigend beantwoord en dient het beroep van appellante ongegrond verklaard te worden.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.