ECLI:NL:CRVB:2010:BO1219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5293 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning uitkering Wubo

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen. De aanvraag omvatte verzoeken om een periodieke uitkering, een toeslag op basis van artikel 19 van de Wubo, en voorzieningen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en huishoudelijke hulp. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 7 april 2009, dat na bezwaar werd gehandhaafd. Verweerster oordeelde dat, hoewel appellant psychische klachten had die gerelateerd waren aan zijn oorlogservaringen, deze niet leidden tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat de psychische klachten en beperkingen waren onderschat. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingediend die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat verweerster zich op de beschikbare medische gegevens mocht baseren. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding af, omdat er geen termen voor aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 30 september 2010.

Uitspraak

09/5293 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 30 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 9 september 2009, kenmerk BZ 9050, JZ/F70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Appellant is daar verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-indië, heeft in augustus 2008 bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig om toekenning van een periodieke uitkering, de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en voorzieningen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en huishoudelijke hulp. Appellant heeft zijn aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Bij besluit van 7 april 2009, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster op de aanvraag van appellant afwijzend beslist. Overwogen is dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, te weten internering tijdens de Bersiap-periode. Verweerster heeft vervolgens geoordeeld dat bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo door het oorlogsgeweld. Hierbij is overwogen dat bij appellant wel sprake is van aan het oorlogsgeweld toe te schrijven psychische klachten (enkele PTSS-kenmerken) maar dat deze slechts geringe tot matige beperkingen geven in het dagelijks functioneren. Ten aanzien van de lichamelijke klachten (hartklachten, longklachten, darmtumor, prostaatklachten en schouder- en heupklachten) is geoordeeld dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan de oorlogservaringen van appellant, maar constitutioneel bepaald zijn.
1.3. In beroep heeft appellant - kort samengevat - zich gekeerd tegen het verrichte medisch onderzoek. Appellant heeft aangegeven dat alleen een (extern) psychiatrisch onderzoek recht doet aan zijn aanvraag.
2. Overwogen wordt als volgt.
2.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn grief dat het medisch onderzoek dat aan de beoordeling van onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegen niet op zorgvuldige wijze is geschied. Er is informatie verkregen van de behandelend huisarts en appellant is thuis bezocht door de geneeskundig adviseur, de arts P.M.A. Cremers. Op basis van het
4 uren durende onderzoek heeft deze adviseur een uitgebreid rapport uitgebracht. In bezwaar is diens oordeel nog eens getoetst door de medisch adviseur P. Windels. Voor de door appellant uitgesproken twijfel aan de deskundigheid en objectiviteit van de (medisch) adviseurs heeft de Raad geen grondslag gevonden. De Raad is dan ook van oordeel dat verweerster haar besluit heeft kunnen baseren op de voorhanden zijnde medische gegevens.
2.2. In die medische gegevens en hetgeen appellant naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om aan te nemen dat de psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn onderschat en dat er bij appellant sprake zou zijn van invaliditeit in de zin van de Wet. Appellant heeft geen medische of andere gegevens ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Een nader specialistisch onderzoek, zoals door appellant ook ter zitting is bepleit, acht de Raad in dit geval ook niet noodzakelijk. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerster in bezwaar geboden gelegenheid zich te laten onderwerpen aan een nader (extern) psychiatrisch onderzoek en ook heeft geweigerd gegevens te verstrekken met betrekking tot eerder verricht psychiatrisch onderzoek. Verweerster heeft zich onder die omstandigheden mogen baseren op de aanwezige medische gegevens
3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
4. Voor de in beroep door appellant verzochte schadevergoeding is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in onderhavige geval geen plaats, zodat de Raad het verzoek afwijst.
5. De Raad tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) B. Bekkers.
HD