ECLI:NL:CRVB:2010:BO1210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4135 WMO + 10-4136 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep van betrokkene tegen een besluit van de gemeente om een aanvraag voor een woonvoorziening af te wijzen, gegrond verklaarde. Betrokkene, die lijdt aan fibromyalgie, reumatische artritis, whiplash en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening omdat zij door haar beperkingen niet in staat was om vuilcontainers bij de weg te zetten. De gemeente had de aanvraag afgewezen op basis van een rapport van een ergotherapeut, die concludeerde dat de woning van betrokkene niet adequaat kon worden aangepast.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek dat de gemeente had uitgevoerd, onzorgvuldig was. De medische noodzaak van de gevraagde voorzieningen was onvoldoende onderzocht en de besluitvorming was niet goed gemotiveerd. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij de medische noodzaak opnieuw moest worden onderzocht. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er onder de gegeven omstandigheden geen grond voor was. Tevens werden de proceskosten van betrokkene vastgesteld op € 437,--, maar de gemeente werd niet veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige voorbereiding en onderbouwing van besluiten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, vooral als het gaat om de medische situatie van de aanvrager.

Uitspraak

10/4135 WMO
10/4136 WMO VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: verzoeker)
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juni 2010, 09/1290 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (verder: betrokkene)
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J.H. Glenz, advocaat te Landgraaf.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier, wat de feiten betreft, met het volgende.
1.1. Betrokkene is bekend met fibromyalgie, reumatische artritis, whiplash en meerdere psychische klachten. In 1996 is de woning van betrokkene in verband met haar beperkingen aangepast. Bij brief van 19 november 2008 heeft betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) een aanvraag om een woonvoorziening ingediend. Ter toelichting heeft betrokkene opgemerkt dat zij in verband met de trap voor haar huis geen vuilcontainers bij de weg kan zetten.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Bureau Voorzieningen Gehandicapten van de gemeente Heerlen onderzoek gedaan en een huisbezoek verricht. De consulent E. Gielen heeft -voor zover in dit geding van belang- in het rapport van 10 maart 2009 geconcludeerd dat betrokkene niet of nauwlijks kan traplopen, maar dat er geen indicatie is voor aanpassing van de woning van betrokkene omdat de woning niet adequaat kan worden aangepast.
1.3. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verzoeker de aanvraag van betrokkene om een woonvoorziening afgewezen op de grond dat de woning van betrokkene niet adequaat aanpasbaar is.
1.4. Bij besluit van 24 juni 2009 heeft verzoeker het tegen het besluit van 10 maart 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft onder verwijzing naar artikel 2 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2009 (hierna: de Verordening) zich op het standpunt gesteld dat een voorziening slechts kan worden toegekend indien deze naar objectieve maatstaven gemeten als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. Ook na de woningaanpassing is betrokkene niet in staat haar woning zelfstandig te verlaten en te betreden. De goedkoopst adequate oplossing is in geval van betrokkene een verhuizing naar een geheel gelijkvloerse woning, bereikbaar zonder trappen dan wel middels een lift. Verzoeker heeft voorts overwogen dat de voorzieningen die nodig zijn om de woning adequaat te gebruiken, het plaatsen van een traplift en het creëren van een hellingbaan, aanzienlijk meer zullen bedragen dan het in artikel 22, tweede lid, van de Verordening genoemde bedrag van € 6500,-, om welke reden het primaat van verhuizen geldt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 24 juni 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens heeft zij bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank heeft daartoe -kort samengevat-overwogen dat het uitgevoerde onderzoek niet voldoet aan de eisen die daar vanuit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding aan gesteld mogen worden. Verzoeker heeft de zorgbehoefte van betrokkene onvoldoende onderzocht, hij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat met het bestreden besluit wordt voldaan aan de compensatieverplichting en hij heeft de besluitvorming onvoldoende gemotiveerd.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de gegrondverklaring van het beroep van betrokkene gekeerd.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet (Bw) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Bw hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad (hierna: voorzieningenrechter) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Hij zal daarom met toepassing van artikel 21 van de Bw in verbinding met artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn in de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
4.3. De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat - gelet op de toelichting van de gemachtigde van betrokkene ter zitting van 21 september 2010- de in geding zijnde voorzieningen ingevolge de Wmo betreffen een woonvoorziening in de vorm van een traplift binnenshuis voor het bereiken van de eerste verdieping door betrokkene alsmede een woonvoorziening om betrokkene in staat te stellen de vuilcontainer aan de weg te plaatsen. Voorts is uit de voornoemde toelichting van de gemachtigde van betrokkene gebleken dat het binnenshuis gaat om een trap van 13 treden van de begane grond naar de eerste verdieping. Voor de woning van betrokkene bevindt zich een trap met 5 treden. Anders dan verzoeker ziet de voorzieningenrechter in de verklaring van betrokkene dat zij in staat is zonder belasting 5 traptreden te lopen geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te schorsen of te vernietigen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.4. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verklaring van betrokkene dat zij in staat is zonder belasting 5 traptreden te lopen geen aanleiding geeft om te concluderen dat de medische noodzaak voor het treffen van de gevraagde woonvoorzieningen ontbreekt. Ook in het licht van deze verklaring van betrokkene blijft een onderzoek naar de medische situatie van betrokkene noodzakelijk voor de beoordeling van haar aanvragen.
4.5. Evenals de rechtbank komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het onderzoek dat verzoeker aan de afwijzing van de aanvragen van betrokkene ten grondslag heeft gelegd moet worden aangemerkt als onzorgvuldig. De medische beoordeling van betrokkene heeft plaatsgevonden door ergotherapeut E. Gielen, niet zijnde een arts. Weliswaar maakt de rapportage van 10 maart 2009 melding van de bevindingen van GGD-arts Pelzer, nu evenwel niet duidelijk wordt op welke gronden GGD-arts Pelzer tot zijn bevindingen is gekomen, kan deze conclusie niet zonder meer bij de medische beoordeling worden betrokken. Een nadere onderbouwing van de medische beoordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien aangewezen, omdat de bevindingen van GGD-arts Pelzer niet op voorhand op één lijn zijn te brengen met de conclusie van ergotherapeut Gielen. Bovendien wordt niet inzichtelijk of de informatie van de huisarts van betrokkene bij de besluitvorming is meegenomen.
4.6. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komt. Verzoeker zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij de medische noodzaak van de door betrokkene gevraagde voorzieningen opnieuw dient te worden onderzocht. Voor het treffen van de voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheden geen grond.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding verzoeker te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 437,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,--;
Bepaalt dat van verzoeker een griffierecht wordt geheven van € 447,--
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010.
(get.) H.C.P. Venema.
(get.) L.M. Reijnierse.
BvW