[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 augustus 2008, 08/1042 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 26 augustus 2010
Namens appellante heeft mr. G. Wind, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2010. Appellante is, na voorafgaande kennisgeving niet verschenen, terwijl het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de regelgeving, zoals die luidde ten tijde hier van belang. Daarbij gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is werkzaam geweest bij de gemeente Amsterdam als leerkracht allochtone levende talen (OALT). Per 1 augustus 2004 is appellante ontslagen wegens beëindiging van de subsidie. Aansluitend heeft appellante een lager betaalde betrekking aanvaard als onderwijsondersteuner. Naast dit lagere salaris ontving appellante gedurende de referteperiode een suppletie van € 715,14 per maand van Uwv Uszo op grond van het Sociaal Plan OALT.
1.2. Op 30 september 2005 is appellante arbeidsongeschikt geworden. Bij besluit van 17 september 2007 heeft het Uwv aan appellante per 28 september 2007 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend, berekend naar een dagloon van € 125,51. Bij de vaststelling van het dagloon is geen rekening gehouden met de door appellante in de referteperiode genoten loonsuppletie.
1.3. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 5 december 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het besluit van 5 december 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de referteperiode van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2005 juist is vastgesteld.
4.2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de in de referteperiode door appellante genoten loonsuppletie terecht niet in de berekening van het dagloon is betrokken.
4.3. De Raad is van oordeel dat de door appellante genoten uitkeringen uit het sociaal plan moeten worden aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad, de Raad verwijst bij wijze van voorbeeld naar een arrest van 21 juni 2000, LJN AA6257, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, dat voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking bepalend is of de uitkeringen ten nauwste verband houden met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormen, dan wel die uitkeringen slechts meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid. In het onderhavige geval vindt de loonsuppletie haar oorzaak in de beëindiging van de voorlaatste dienstbetrekking van appellante en betreft het een beloning, op grond van het sociaal plan van de voorlaatste werkgever, voor het aanvaarden van nieuw werk. De Raad heeft al eerder geoordeeld (CRvB 10 juli 1084, RSV 1985, 96) dat uitkeringen uit een sociaal plan als loon uit vroegere dienstbetrekking moeten worden beschouwd. Dit betekent dat het Uwv de loonsuppletie van appellante terecht buiten de berekening van het dagloon heeft gelaten.
4.4. Het hoger beroep van appellante slaagt derhalve niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2010.