ECLI:NL:CRVB:2010:BO0284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1047 AW en 09-1048 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een politiefunctionaris wegens plichtsverzuim en examenfraude

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, werkzaam als aspirant allround politiemedewerker bij de politieregio Flevoland, tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van de korpsbeheerder ongegrond verklaard. De korpsbeheerder had appellant ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, dat bestond uit het overtreden van examenvoorschriften en het indienen van werkstukken waarin hij onterecht had gesuggereerd dat hij zelf betrokken was bij de beschreven casussen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder het disciplinair onderzoek dat door het Bureau Interne Veiligheid was ingesteld. Appellant had eerder al de mogelijkheid om herexamen te doen ontnomen gekregen en was geschorst in afwachting van de disciplinaire procedure. De Raad concludeert dat de korpsbeheerder terecht heeft besloten tot ontslag, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de integriteitseisen die aan politiefunctionarissen worden gesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De Raad wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor het handelen van appellant bij hem zelf ligt, ongeacht de houding van de trajectbegeleiders. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/1047 AW en 09/1048 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 januari 2009, 08/333 en 08/1888 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de Politieregio Flevoland (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 23 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Hekkers, werkzaam bij de politieregio Flevoland.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 2002 aangesteld bij de politieregio Flevoland in de rang van aspirant allround politiemedewerker. Daarnaast volgde hij bij de Politieacademie de opleiding tot allround politiemedewerker pk4.
Op 18 oktober 2006 is in het kader van die opleiding een aantal examens bij appellant afgenomen.
Naar aanleiding van een klacht van een medestudent en een melding van een examinator dat enkele werkstukken van verschillende studenten over de zogenoemde Internationaliseringsopdracht opvallend veel gelijkenissen vertoonden, zijn na vergelijking van de gemaakte werkstukken, de aan appellant toegekende studiepunten door het hoofd van het Bureau Examinering ingetrokken.
Appellant heeft in die intrekking berust.
1.2. Op verzoek van de korpsbeheerder heeft het Bureau Interne Veiligheid (BIV) een feitenonderzoek ingesteld en vervolgens een disciplinair onderzoek ingesteld. Gezien de uitkomsten daarvan is appellant bij brief van 1 februari 2007 in kennis gesteld van het voornemen hem de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Tevens is appellant in verband met dit voornemen geschorst.
1.3. Nadat hem eerder al de mogelijkheid om herexamen te doen voor de proeves Jeugdzorg (JZ) en Gemeenschappelijke veiligheidszorg (GVZ) was ontnomen, heeft de korpsbeheerder bij besluit van 22 maart 2007 besloten de opleiding van appellant per direct te beëindigen.
1.4. Nadat appellant zich had verantwoord is hij bij besluit van 23 maart 2007- uitgereikt 12 april 2007 - met ingang van 15 april 2007 bij wijze van disciplinaire straf ontslagen. Subsidiair, als strafontslag niet houdbaar zou zijn, is appellant wegens ongeschiktheid ontslagen.
1.5. De bezwaren tegen de besluiten van 22 maart 2007 en 23 maart 2007 zijn bij afzonderlijke besluiten van 14 januari 2008 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met betrekking tot het besluit de opleiding te beëindigen - samengevat - overwogen dat vaststaat dat appellant tijdens zijn opleiding werkstukken op een niet toegestane wijze heeft gemaakt door delen van het werkstuk van een collega te kopiëren en activiteiten te omschrijven die niet door hem zijn verricht. Daardoor is niet meer na te gaan in hoeverre appellant zich de competenties ten aanzien waarvan hij proeves moest afleggen, had eigen gemaakt. Voor appellant moet het volstrekt duidelijk zijn geweest dat het niet toelaatbaar was onderzoeksgegevens te verzinnen en op te nemen in een werkstuk. Volgens de rechtbank spreekt uit een en ander een opzet tot misleiding. De stelling van appellant dat het was toegestaan om een fictieve casus te gebruiken en dat hij voldoende eigen individuele inbreng heeft geleverd, heeft de rechtbank verworpen. Nu de houding en het gedrag van appellant met betrekking tot de werkstukken onderdeel uitmaken van zijn functioneren in de periode waarin hij zich op de examens voorbereidde, heeft de korpsbeheerder in redelijkheid kunnen komen tot het besluit de opleiding van appellant met toepassing van artikel 32, derde lid, van de Onderwijs- en examenregeling wegens het functioneren van appellant te beëindigen.
2.2. Ten aanzien van het ontslagbesluit heeft de rechtbank overwogen dat het verzinnen en verdraaien van feiten in werkstukken in het kader van een opleiding, zonder daar melding van te maken, door een ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van een politietaak op zichzelf reeds ernstig plichtsverzuim vormt. Voorts acht de rechtbank het appellant zwaar aan te rekenen dat hij tijdens zijn eerste verhoor heeft gelogen over de precieze gang van zaken met betrekking tot de werkstukken JZ en GVZ. Pas bij het derde verhoor heeft appellant volledige openheid van zaken gegeven. Volgens de rechtbank heeft appellant daarmee laten zien niet integer te zijn, terwijl de functie van politieman vereist dat zijn integriteit boven elke twijfel verheven is. Volgens de rechtbank is de korpsbeheerder op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat appellant zich met zijn handelwijze bij het maken van de werkstukken en met zijn opstelling tijdens de verhoren schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, zodat de korpsbeheerder bevoegd was appellant te straffen. Gelet op de aard en de ernst van de verwijtbaarheid van de gedragingen van appellant is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim is.
3. Appellant heeft in hoger beroep erkend dat hem ten volle is aan te rekenen dat hij op enkele punten niet vanaf de aanvang naar waarheid en volledig heeft verklaard. Volgens appellant heeft de korpsbeheerder echter onvoldoende in de afweging betrokken dat hij dit in tweede instantie ook heeft erkend en dat hij de ernst van dit verzuim inziet. Anderen die wel meteen naar waarheid hebben verklaard, zijn wel gestraft maar niet ontslagen. Appellant acht dit onderscheid in de gegeven situatie onevenredig. Appellant erkent ook dat delen van de werkstukken identiek waren en dat hij het soms deed voorkomen of hij uit eigen praktijk putte, terwijl dat niet het geval was. Volgens appellant moet echter uit het feit dat de werkstukken gelijktijdig zijn ingediend worden afgeleid dat geen sprake was van een opzet tot misleiding. Hij meende op grond van uitlatingen van trajectbegeleiders dat de grenzen voor “knippen en plakken” vrij ruim waren, evenals voor het gebruik van een fictieve casus. Volgens appellant heeft hij wel degelijk een eigen, individuele inbreng laten zien en heeft hij er voldoende blijk van gegeven zelf over het gekozen onderwerp te hebben gereflecteeerd en eigen conclusies te hebben getrokken. De trajectbegeleiders maakten er geen probleem van dat de werkstukken op minder essentiële onderdelen overeenkwamen. Hij meent de gestelde grenzen niet substantieel te hebben overtreden en heeft geenszins beoogd een juist oordeel over de aanwezige competenties geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Appellant meent daarom dat aard en ernst van het plichtsverzuim in de gegeven omstandigheden niet een ontslag en een directe beëindiging van de opleiding rechtvaardigden. Evenmin is er voldoende grond voor een ongeschiktheidsontslag.
3.1. De korpsbeheerder heeft zich geschaard achter de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd het volgende.
4.1. Niet in geschil is dat het functioneren binnen de opleiding, gezien de relatie tussen aanstelling en opleiding, onderdeel vormt van het beroepsmatig functioneren van appellant en dat (dis)functioneren binnen de opleiding hem als politiefunctionaris kan worden aangerekend.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat appellant zich er ten volle van bewust is geweest dat hij met zijn handelwijze ten aanzien van de werkstukken JZ en GVZ de examenvoorschriften duidelijk overtrad en dat dit aangemerkt moet worden als misleiding. Appellant heeft in het werkstuk GVZ vermeld dat hij het maken van de werkstukken JZ en GVZ te lang voor zich uit had geschoven, en dat alles op het einde aankwam. De Raad concludeert dat appellant vanwege de tijdnood, om toch aan de eisen van de proeves te voldoen ten aanzien van het werkstuk JZ, zonder dit te melden, zijn toevlucht heeft genomen tot het uitwerken van een casus waarbij hij niet zelf betrokken was geweest, waarbij hij het door aanpassing op onderdelen deed voorkomen alsof dat wel het geval was. Ook voor het werkstuk GVZ heeft appellant een project uitgewerkt waarbij hij niet daadwerkelijk zelf betrokken was geweest. Evenals de korpsbeheerder en de rechtbank kan de Raad dit handelen niet anders zien dan als een bewuste poging op oneigenlijke wijze het politiediploma te halen. Bevestiging voor het bewust onjuist handelen vindt de Raad voorts in het feit dat appellant aanvankelijk over de precieze gang van zaken met de werkstukken onware verklaringen heeft afgelegd, hetgeen niet nodig was als appellant oprecht meende dat zijn werkwijze was toegestaan.
4.2. Ook als de trajectbegeleiders mogelijk nogal luchthartig deden over knippen en plakken en dat zij hadden kunnen ingrijpen, ontslaat dit appellant als politiefunctionaris niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De Raad onderschrijft het standpunt van de korpsbeheerder en de rechtbank dat de integriteit van een politiefunctionaris boven elke twijfel verheven dient te zijn. Ook de Raad is daarom van oordeel dat het verweten plichtsverzuim - de combinatie van enerzijds examenfraude en anderzijds het bij verhoor niet onmiddellijk naar waarheid en volledig verklaren - van een zodanige ernst is dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is. Dat de korpsbeheerder collega’s van appellant die tijdens het gehoor aanstonds naar waarheid verklaarden, geen strafontslag heeft opgelegd kan de Raad ten opzichte van appellant niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel achten. Op dezelfde gronden meent de Raad dat de korpsbeheerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het functioneren van appellant aanleiding was om de opleiding onmiddellijk te beëindigen.
5. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank de bestreden besluiten terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) K. Moaddine.
HD