ECLI:NL:CRVB:2010:BN9966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6813 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet WIA met voldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, werd bevestigd. Appellante, die haar parttime werk als keukenmedewerkster had gestaakt vanwege spanningsklachten en nekpijn, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% inschatte. Dit besluit was gebaseerd op een medische beoordeling door een verzekeringsarts, die beperkingen vaststelde, maar concludeerde dat appellante geschikt was voor haar eigen werk en andere functies.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het Uwv in twijfel te trekken. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op psychische gronden arbeidsongeschikt was, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die het eerdere oordeel konden wijzigen. De Raad bevestigde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet onjuist was.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante geschikt was voor haar eigen werk. Er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 oktober 2010.

Uitspraak

09/6813 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2009, 09/1608 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn ten slotte bij brieven van 30 juli en 24 augustus 2010 nog enige stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 8 januari 2007 haar parttime werk als keukenmedewerkster gestaakt wegens spanningsklachten en nekpijn.
1.2. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv geweigerd met ingang van 5 januari 2009 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellante toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% zou bedragen. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellante sprake is van beperkingen in verband met nekpijn, gewrichtsklachten kaakkopjes, een wat verminderde psychische draagkracht, astma, hoofdpijn, vermoeidheid en slecht slapen. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid voor het eigen werk en voor een aantal functies.
1.3. Naar aanleiding van het namens appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts die tot de slotsom is gekomen dat geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die het oordeel van de verzekeringsarts met betrekking tot de beperkingen doen wijzigen. Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 13 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen aanleiding bestaat de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken en dat appellante geschikt moet worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.
3. Namens appellante is in hoger beroep kort samengevat aangevoerd dat zij op psychische gronden arbeidsongeschikt is. Daarbij is aangevoerd dat appellante als gevolg van een discommunicatie met de huisarts niet in staat is voldoende medische informatie over haar situatie in het geding te brengen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad ziet in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen aanleiding het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vanwege het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts de bij de rechtbank overgelegde informatie uit het medisch dossier van de huisarts adequaat heeft meegewogen. Uit de informatie van de huisarts blijkt weliswaar dat appellante in november 2008 is verwezen naar PsyQ, maar kennelijk heeft appellante zich vervolgens niet aangemeld voor behandeling bij die instantie. Nu niet is gebleken van duidelijke geobjectiveerde psychische klachten bij appellante ziet de Raad geen aanleiding de vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. Ook de in hoger beroep overgelegde informatie afkomstig van de tandarts van appellante bevat naar ’s Raads oordeel geen aanknopingspunten voor meer beperkingen dan de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben aangenomen.
4.2. De Raad ziet - kennelijk anders dan de rechtbank -, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen grond voor het oordeel dat appellante op en na
5 januari 2009 niet voor haar eigen werk geschikt zou zijn.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) T.J. van der Torn.
IvR