op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 11 april 2008, 07/3763 en van 29 december 2008, 08/2341 (hierna: aangevallen uitspraken),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 september 2010
Mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak van 11 april 2008, 07/3763. Mr. C.T.W. van Dijk, kantoorgenoot van mr. Verweij, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak van 29 december 2008, 08/2341.
Het College heeft verweerschriften ingediend.
De onderzoeken ter zitting hebben plaatsgevonden op 17 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rijs, werkzaam bij de gemeente Tiel.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving met ingang van 18 november 2001, samen met zijn echtgenote, bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van het door het College aangeboden traject om met ingang van 1 april 2007 als techno-team medewerker bij het Bureau Stadswacht aan het werk te gaan.
1.3. Bij besluit van 10 april 2007 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2007 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Het bezwaar hiertegen heeft het College bij besluit van 30 juli 2007 ongegrond verklaard. Aan het besluit ligt ten grondslag dat appellant de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB niet is nagekomen omdat hij geweigerd heeft algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
1.4. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het College de aanvraag van appellant en zijn echtgenote om met ingang van 1 juli 2007 in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB afgewezen. Het bezwaar hiertegen heeft het College bij besluit van 3 april 2008 ongegrond verklaard. Aan het besluit ligt ten grondslag dat appellant niet heeft voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB. Ter invulling van die bepaling volgt het College als vaste gedragslijn dat geen recht bestaat op langdurigheidstoeslag als algemeen geaccepteerde arbeid is geweigerd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraken van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De verlaging van bijstand
4.1.1. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald dat onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB, te aanvaarden.
4.1.2. De Raad is van oordeel dat de door appellant geweigerde functie van techno-team medewerker bij het Bureau Stadswacht een voorziening betreft gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB. Deze in het kader van een trajectplan aan appellant aangeboden functie betreft een werkervaringsplaats, gericht op het bereiken van financiële zelfredzaamheid (het vinden van regulier werk), waarbij appellant intensief en planmatig zal worden begeleid en waarbij de gemeente regelmatig schriftelijk of mondeling door het Bureau Stadswacht zal worden geïnformeerd. Gelet hierop is de aangeboden functie onmiskenbaar bedoeld om appellant te ondersteunen bij zijn arbeidsinschakeling met als doel het verwerven van reguliere arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Dat het bij de te verrichten werkzaamheden op zichzelf om algemeen geaccepteerde arbeid gaat, doet daar niet aan af. Volgens de toelichting bij artikel 6 van de WWB gaat het zowel bij reguliere arbeid als bij gesubsidieerde arbeid om algemeen geaccepteerde arbeid. Met het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid” wordt arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijk aanvaard is (Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 35).
4.1.3. Het voorgaande betekent dat het College appellant ten onrechte heeft verweten de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB niet te zijn nagekomen. Het besluit tot verlaging van de bijstand van appellant berust derhalve niet op een juiste grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de Raad de aangevallen uitspraak met nummer 07/3763 zal vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 30 juli 2007 gegrond zal verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal vernietigen.
4.1.4. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
4.1.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover hier van belang, is de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hiervoor bedoelde verordening is in dit geval de Maatregelenverordening WWB Tiel (hierna: Verordening).
Artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Verordening, voor zover hier van belang, bepaalt dat het niet gebruikmaken van een door het College aangeboden voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB een gedraging betreft die behoort tot de derde categorie. Op grond van artikel 9, eerste lid, onder c, van de Verordening wordt de maatregel bij een gedraging van de derde categorie vastgesteld op twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.1.6. De Raad is, anders dan appellant, van oordeel dat van hem verlangd kon worden de functie van techno-team medewerker te aanvaarden. Weliswaar ondervindt appellant duurzame beperkingen, zoals ook blijkt uit de rapportage van Lander van 6 maart 2007 naar aanleiding van het bij hem verrichte medisch onderzoek, maar uit de speciaal voor appellant opgestelde functieomschrijving blijkt dat - anders dan bij een eerdere tewerkstelling - met deze beperkingen rekening zal worden gehouden. Dat in deze functieomschrijving niet precies is aangegeven welke werkzaamheden aan appellant zullen worden opgedragen, doet hieraan niet af. De aard van de werkzaamheden staat in grote lijnen vast en appellant kan zich steeds op de functieomschrijving beroepen indien een concrete werkopdracht zijn krachten en bekwaamheden te buiten zou gaan. Appellant heeft derhalve, door de aangeboden functie niet te aanvaarden, gehandeld in strijd met de op hem ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB rustende verplichting.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat bij hem elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gelet hierop dient de bijstand van appellant op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de artikelen 8, derde lid, onder b, en 9, eerste lid, onder c, van de Verordening verlaagd te worden met 20% gedurende een maand. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant aanleiding hadden moeten geven om de verlaging op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Verordening op een lager percentage vast te stellen.
4.1.7. Gelet op het voorgaande zal de Raad, onder herroeping van het besluit van 10 april 2007, bepalen dat de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2007 voor de duur van een maand met 20% van de bijstandsnorm wordt verlaagd.
4.2. De langdurigheidstoeslag.
4.2.1. Het College heeft ter zitting toegelicht dat de vaste gedragslijn om de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36, eerste lid, aanhef en onder c, van de WWB te weigeren alleen geldt indien sprake is van verlaging van de bijstand met 100% en dat appellant recht heeft op de gevraagde langdurigheidstoeslag in het geval de Raad van oordeel is dat de verlaging van de bijstand op een lager percentage vastgesteld dient te worden. Nu de Raad onder 4.1.7 heeft overwogen de verlaging van de bijstand van appellant vast te zullen stellen op 20% gedurende een maand, vormt de verlaging van de bijstand niet langer een beletsel om appellant in aanmerking te brengen voor de gevraagde langdurigheidstoeslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de Raad ook de aangevallen uitspraak met nummer 08/2341 zal vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 3 april 2008 gegrond zal verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal vernietigen.
4.2.2. De Raad ziet ook hier aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 11 december 2007 te herroepen en te bepalen dat aan appellant en zijn echtgenote een langdurigheidstoeslag van € 478,-- wordt toegekend.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de (proces)kosten die appellant in verband met de behandeling van de bezwaren tegen de besluiten van 10 april 2007 en 11 december 2007, de beroepen en de hoger beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 1.288,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep. Voor de kosten van het bijwonen van de zitting van de rechtbank op 7 maart 2008 en van de zitting van de Raad op 17 augustus 2010 heeft de Raad reeds bij zijn uitspraak van heden in de zaak met nummer 08/2820 WWB een vergoeding toegekend.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Verklaart de beroepen gegrond;
Vernietigt de besluiten van 30 juli 2007 en 3 april 2008;
Herroept de besluiten van 10 april 2007 en 11 december 2007;
Bepaalt dat de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2007 wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
Bepaalt dat aan appellant en zijn echtgenote per 1 juli 2007 een langdurigheidstoeslag wordt toegekend van € 478,--;
Veroordeelt het College in de (proces)kosten van appellant tot een bedrag van € 2.576,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 292,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en R. Kooper en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010.