ECLI:NL:CRVB:2010:BN9378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5325 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om te beslissen op de WAJONG-aanvraag van appellant wegens gebrek aan medische onderbouwing en medewerking aan medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv weigerde echter een beslissing te nemen op deze aanvraag, omdat appellant zonder medische onderbouwing had aangegeven niet in staat te zijn om op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv onvoldoende gegevens had om te bepalen of appellant arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in redelijkheid kon besluiten dat een medisch onderzoek noodzakelijk was voor het vaststellen van het recht op een Wajong-uitkering. De Raad benadrukte dat het van belang is dat het onderzoek naar arbeidsongeschiktheid zorgvuldig plaatsvindt en dat de aanvrager moet meewerken aan dit onderzoek. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn medewerking had verleend door een huisbezoek aan te bieden, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldeed aan de vereisten voor een medisch onderzoek.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat appellant geen overtuigende redenen had aangevoerd waarom hij niet in staat was om op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had besloten dat de eventuele aanspraken op een uitkering buiten beschouwing moesten blijven, zolang het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan op 1 oktober 2010.

Uitspraak

09/5325 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 september 2009, 08/8599 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Appellant, geboren [in] 1969, heeft op verzoek van de Sociale Dienst van de gemeente Den Haag rond 20 augustus 2008 bij het Uwv een aanvraag ingediend om hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wajong.
1.3. Bij brief van 29 augustus 2008 heeft het Uwv appellant verzocht telefonisch contact op te nemen met het Uwv, teneinde een afspraak te maken voor een gesprek met een verzekeringsarts.
1.4. Bij besluit van 11 september 2008 heeft het Uwv geweigerd een beslissing te nemen op de aanvraag van appellant, op de grond dat appellant zonder medische onderbouwing te kennen heeft gegeven dat hij niet in staat is op het spreekuur te komen, er geen gesprek met de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden en het Uwv over onvoldoende gegevens beschikt om vast te stellen of appellant arbeidsongeschikt is.
1.5. Bij besluit van 11 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 september 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de uitvoeringspraktijk ten aanzien van artikel 10a van de Wajong, inhoudende dat de aanvraag niet verder in behandeling genomen wordt wanneer de aanvrager weigert op het spreekuur te komen, hoewel deze daartoe wel in staat wordt geacht, onaanvaardbaar te achten. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv in overeenstemming hiermee heeft onderzocht of appellant in staat kon worden geacht op het spreekuur te verschijnen en dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet medisch heeft onderbouwd dat hij niet op het spreekuur van de verzekeringsarts kon komen. Het is de rechtbank tot slot niet gebleken dat het niet willen verschijnen niet aan appellant valt toe te rekenen.
3. Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij zijn medewerking aan een medisch onderzoek heeft verleend nu hij het Uwv heeft aangeboden een huisbezoek bij hem af te leggen. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het Uwv in dat geval niet van hem kan verlangen dat hij op het spreekuur van de verzekeringsarts verschijnt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In artikel 10a van de Wajong is bepaald dat indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van deze wet, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet, naar het oordeel van het Uwv een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten beschouwing blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
4.2. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2005/2006, 30 682, nr. 3, pg. 3 en pg. 12) is de reden voor invoering van artikel 10a van de Wajong als volgt verwoord:
“In de ZW, Wet WIA, de WAO en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) wordt tot slot voorgesteld dat eventuele aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten beschouwing blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat de belanghebbende niet meewerkt aan een medisch onderzoek. Thans mist het UWV adequate mogelijkheden om dergelijke aanspraken buiten aanmerking te laten, voor zolang niet wordt meegewerkt. De wijziging beoogt te bevorderen dat personen die een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering indienen gevolg geven aan een oproep van het UWV voor een medisch onderzoek.”
en
“Het is immers van belang dat het onderzoek naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering zorgvuldig plaatsvindt. Daarbij kan niet zonder meer op de gegevens in het dossier worden afgegaan. Het is derhalve gewenst dat betrokkene wordt opgeroepen voor een medisch onderzoek. Het is ook redelijk dat betrokkene gevolg geeft aan een deugdelijke oproep voor een medisch onderzoek. Wanneer betrokkene hier geen gevolg aan geeft kan de (mate van) arbeidsongeschiktheid en dus het recht op uitkering niet worden vastgesteld. De wijziging behelst dat in dat geval eventuele aanspraken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering buiten beschouwing blijven, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Dit is uiteraard alleen het geval, zolang betrokkene weigert op een oproep te verschijnen. Wanneer betrokkene wel aan een onderzoek meewerkt, is dat niet langer grond om deze aanspraken buiten beschouwing te laten”.
en
“Tenslotte wordt opgemerkt dat in het zeer bijzondere geval waarin het dossier voldoende gegevens bevat om de mate van arbeidsongeschiktheid en daarmee het recht op uitkering vast te stellen de voorgestelde artikelen geen toepassingen behoeven te vinden. Dit komt tot ook tot uitdrukking in de zinsnede «naar het oordeel van het UWV» in de voorgestelde teksten.”
4.3. De Raad leidt uit de in 4.2 aangehaalde passages af dat de wetgever bij de vaststelling van aanspraken op een Wajong-uitkering een medisch onderzoek tot uitgangspunt heeft genomen, tenzij het dossier voldoende gegevens bevat om de mate van arbeidsongeschiktheid en daarmee het recht op uitkering vast te stellen.
4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in dit geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat een medisch onderzoek nodig was voor het vaststellen van het recht op een Wajong- uitkering en appellant niet heeft meegewerkt aan dat onderzoek zodat het Uwv moest besluiten dat de eventuele uit de Wajong voortvloeiende aanspraken op een uitkering buiten beschouwing dienen te blijven omdat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van arbeidsongeschiktheid.
4.4.1. De Raad stelt in dit verband allereerst vast dat sprake is van een eerste keuring voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in het kader van de Wajong en het Uwv niet de beschikking had over een voorliggend medisch dossier. Voorts stelt de Raad vast dat appellant de medische vragen op het aanvraagformulier niet heeft beantwoord en evenmin medische stukken bij de aanvraag heeft gevoegd. In dat geval heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is dat appellant op het spreekuur van de verzekeringsarts verschijnt teneinde de mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen vast stellen.
4.4.2. Appellant heeft voorts geen overtuigende en onderbouwde reden aangevoerd waarom hij niet in staat was mee te werken aan een medisch onderzoek, bestaande uit het bezoeken van het spreekuur van de verzekeringsarts. Blijkens de door een medewerker van het Uwv gemaakte aantekeningen van het telefoongesprek op 3 september 2008, dat plaatsvond naar aanleiding van de onder 1.3 genoemde uitnodiging, heeft appellant aangegeven dat hij een huisbezoek wenst, omdat hij niet voor 12 uur opstaat en zijn rust nodig heeft. Verder heeft appellant aangegeven dat hij geen telefoonnummer wenst achter te laten en hij evenmin een machtiging (om medische gegevens op te vragen) wenst af te geven. Verder heeft appellant naar aanleiding van het verzoek van het Uwv om telefonisch contact op te nemen in verband met zijn ingediende bezwaarschrift, bij brief van 4 november 2008 aangegeven dat hij het contact voorlopig liever schriftelijk houdt en dat hij aan zijn gezondheid moet denken. Appellant heeft daarbij niet met medische stukken onderbouwd dat hij niet in staat was om op het spreekuur van de (bezwaar)verzekeringsarts te verschijnen.
Hoewel de Raad kan begrijpen dat een medisch onderzoek door appellant als belastend wordt ervaren, kan de Raad in dat geval niet anders dan concluderen dat door appellant niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van onvermogen om naar het onderzoek van de verzekeringsarts te komen.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
IvR