[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 april 2008, 07/658 (hierna: aangevallen uitspraak)
de onderlinge waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort (hierna: Agis)
Datum uitspraak: 1 september 2010
Namens appellante heeft mr. J.L. Souman, advocaat te Epe, hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft Agis nadere stukken ingezonden.
Agis heeft op 8 juli 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen en ingezonden.
Appellante heeft nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010. Voor appellante is verschenen [naam broer], broer van appellante, bijgestaan door mr. Souman. Agis zich heeft laten vertegenwoordigen door C.C.J. Splint, werkzaam bij Agis.
Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft appellante een nadere toelichting gegeven op haar belang bij handhaving van het hoger beroep. Met toestemming van partijen heeft de Raad zonder nader onderzoek ter zitting het onderzoek gesloten.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren in 1946, heeft ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) een indicatie voor verblijf langdurig, 7 etmalen, met een geldigheidsduur van 1 december 2003 tot en met 27 januari 2011, naderhand verlengd tot en met 14 september 2011. Aangezien appellante in haar eigen woning verzorgd wilde worden, heeft Agis bij besluit van 9 februari 2006 aan haar een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) verleend voor de periode van 9 december 2005 tot en met 9 juni 2006. Bij besluiten van 10 februari 2006, 17 maart 2006, 21 maart 2006, 11 juli 2006, 12 juli 2006, 13 juli 2006, 30 oktober 2006 en 15 december 2006 zijn nadere besluiten genomen met betrekking tot het te verlenen PGB onder het nader vaststellen van de periode waarop het PGB betrekking heeft. Voor zover hier van belang heeft Agis over de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 september 2011 een PGB verleend.
1.2. Bij besluit van 10 juli 2006 heeft Agis het PGB voor het jaar 2003 vastgesteld op een bedrag van € 87,62. Bij besluit van 11 juli 2006 heeft Agis het PGB voor het jaar 2004 vastgesteld op een bedrag van € 40.401,22 en bij besluit van 12 juli 2006 heeft Agis het PGB voor het jaar 2005 vastgesteld op een bedrag van € 41.095,64.
1.3. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft Agis het bezwaar tegen de besluiten van 9 februari 2006, 10 februari 2006, 17 maart 2006, 21 maart 2006, 10 juli 2006, 11 juli 2006, 12 juli 2006, 13 juli 2006, 30 oktober 2006 en 15 december 2006 ongegrond verklaard. Agis heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat het tarief voor de functie verblijf met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling Subsidies AWBZ (hierna: Regeling) dient te worden bepaald op € 139,29 per dag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over het griffierecht en proceskosten en voor zover hier van belang, het beroep tegen het besluit van 22 maart 2007 gegrond verklaard, het besluit van 22 maart 2007 vernietigd en Agis opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze Raad van 9 januari 2008, LJN BC2691, heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de tekst van en de toelichting op artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling is af te leiden dat dit artikellid ziet op het bedrag dat een specifieke verzekerde gelet op zijn zorgbehoefte in het concrete geval een instelling zal kosten, onder aftrek van de woonlasten. Het had op de weg van Agis gelegen om te onderzoeken of een PGB voor de functie verblijf langdurig moet bepaald met toepassing van artikel 2.6.1, onder d, van de Regeling (omzetting van de indicatie verblijf langdurig naar een PGB op basis van verblijf kortdurend, voor twee dagen per week) dan wel met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling.
3.1. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft Agis opnieuw op de bezwaren van appellante beslist. Agis heeft de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Voor zover hier van belang heeft Agis voor de periode van december 2003 tot en met 31 december 2007 een PGB verleend van € 300,-- per dag. Ter toelichting op de hoogte van dit bedrag heeft Agis het volgende opgemerkt. Informatie is ingewonnen bij Altrecht, een instelling waar appellante zou kunnen worden opgenomen. De concrete kosten van opname kunnen alleen achteraf worden vastgesteld. Wel hanteert Altrecht twee dagtarieven op het gebied van forensische psychiatrie, te weten een tarief van € 283,-- en van € 350,--. Een PGB kan worden verleend op basis van 80% van dit tarief. Uitgaande van het hoogste tarief zou het PGB uitkomen op € 280,--. Voorts heeft Agis onderzocht voor welk cliëntprofiel appellante op basis van het voor haar geldende indicatiebesluit in aanmerking zou komen. Het voor appellante van toepassing zijnde cliëntprofiel zou zijn 6C ZZP. Aan dit profiel is een PGB gekoppeld van € 188,95. Aan het hoogste cliëntprofiel, te weten 7B GGZ, is een PGB gekoppeld van € 299,95. Agis is vervolgens, gelet op de aangevallen uitspraak, bij het verlenen van een PGB aan appellante ervan uitgegaan alsof appellante in de hoogste klasse zou vallen.
3.2. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak en het besluit van 8 juli 2008 gekeerd. Haar gemachtigde heeft aangevoerd dat appellante belang heeft bij een uitspraak, zodat niet alleen bij de nu in geding zijnde besluiten, maar ook voor de toekomst komt vast te staan dat in haar situatie het PGB wordt verleend met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling. Voorts heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat met het aanhouden van het bedrag van € 300,-- per dag Agis nog steeds uitgaat van een standaardbedrag. Agis heeft nagelaten te onderzoeken wat de kosten van verblijf zijn in een instelling in de situatie van appellante. Naar de mening van appellante is Agis ten onrechte uitgegaan van gemiddelden, zonder rekening te houden met de kosten in haar specifieke geval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het van toepassing zijnde wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.1. De Raad stelt vast dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak Agis heeft opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de kosten van verblijf in een instelling, uitgaande van de zorgbehoefte van appellante, onder aftrek van de woonlasten. Eerst op basis van dit onderzoek kan worden beoordeeld of er voor Agis aanleiding bestaat om een PGB vast te stellen met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling.
4.2.2. Appellante heeft tegen deze opdracht van de rechtbank geen gronden aangevoerd. Blijkens de na heropening van het onderzoek gegeven toelichting beoogt appellante met het hoger beroep te bewerkstelligen dat Agis niet alleen voor de in geding zijnde periode gehouden is een PGB toe te kennen met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling, maar ook voor de toekomst. Nu het door appellante aangegeven belang enkel ziet op het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit en overigens geen gronden zijn aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak, ziet de Raad aanleiding het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Beroep tegen het besluit van 8 juli 2008
4.3.1. Op 8 juli 2008 heeft Agis ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen. De Raad merkt dit besluit aan als een besluit dat op de voet van de artikel 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling moet worden betrokken.
4.3.2. De Raad stelt vast dat bij besluit van 22 maart 2007 de in geding zijnde periode betreft de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 september 2011. Bij besluit van 8 juli 2008 is de in geding zijnde periode bepaald op ‘december 2003 tot en met 31 december 2007’. Nu het besluit van 8 juli 2008 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, ziet de Raad aanleiding om aan te nemen dat beoogd is te besluiten dat appellante in aanmerking komt voor een PGB van € 300,-- per dag gedurende de periode van 1 december 2003 tot en met 14 september 2011.
4.3.3. Voor zover appellante met het beroep beoogt te bewerkstelligen dat Agis niet alleen voor de in geding zijnde periode gehouden is een PGB toe te kennen met toepassing van artikel 2.6.6., achtste lid, van de Regeling, maar ook voor de toekomst, kan het beroep niet slagen. Ter beoordeling van de bestuursrechter ligt enkel voor de toekenning van een PGB betreffende een concrete - in het overwogene onder 4.3.2 nader bepaalde - periode. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 december 2009, LJN BK8305.
4.3.4. Voor wat betreft de vraag of met het aan appellante toegekende PGB van € 300,-- per dag op goede gronden toepassing is gegeven aan het bij de aangevallen uitspraak vereiste onderzoek, overweegt de Raad als volgt.
4.3.5. De Raad stelt vast dat Agis bij besluit van 8 juli 2008 gemotiveerd heeft aangegeven dat de werkelijke kosten van intramurale verzorging van een verzekerde niet vooraf, maar eerst achteraf kunnen worden vastgesteld. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van Agis toegelicht dat Agis om die reden gebruik heeft gemaakt van een beredeneerde schatting van de zorgkosten en dat daarbij zekerheidshalve is uitgegaan van het cliëntprofiel dat een trede hoger ligt dan het voor appellante geldende cliëntprofiel. Dat heeft er toe geleid dat voor appellante is uitgegaan van de hoogste zorgzwaartepakket. De Raad ziet geen aanleiding om deze benadering voor onjuist te houden. De Raad merkt daarbij op dat het op basis van dit zorgzwaartepakket toegekende PGB nog uitstijgt boven het door Altrecht gehanteerde hoge dagtarief (te weten 80% van € 350,-- resulteert in € 280,--). Bovendien heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat in haar situatie van nog hogere kosten zou moeten worden uitgegaan. Het beroep slaagt dan ook niet.
4.4. Uit het overwogene onder 4.2.2 en 4.3.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat het beroep tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010.