[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2008, 07/1631 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Bestuur van de stichting Waternet (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 2 september 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.M. van Kerkvoorden, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.S. Andela, werkzaam bij Vijverberg Juristen, en M. Hendriks, werkzaam bij de stichting Waternet (hierna: stichting).
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante was indertijd werkzaam als hoofd van de afdeling [naam afdeling] bij de sector Algemene Zaken van de Dienst Waterbeheer en Riolering (DWR), een gemeen-schappelijke uitvoerende dienst van de gemeente Amsterdam en het hoogheemraadschap van Amstel, Gooi en Vecht. Per 1 januari 2006 zijn de DWR en het Waterleidingbedrijf van de gemeente Amsterdam samengegaan in de - bij die gelegenheid opgerichte - stichting. De afdeling waarvan appellante hoofd was, werd toen ondergebracht bij de nieuwe sector Middelen.
1.2. Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het bestuur een procedureregeling vastgesteld volgens welke elke medewerker op 9 juni 2006 schriftelijk wordt geïnformeerd over de voorlopige plaatsing in een functie in de nieuwe organisatie. Tegen deze plaatsing kunnen tot 29 juni 2006 bedenkingen worden ingebracht welke voor advies worden voorgelegd aan de plaatsingscommissie. Uiterlijk 22 september 2006 ontvangen alle medewerkers schriftelijk bericht over de definitieve plaatsing per 1 oktober 2006.
1.3. Bij brief van 2 mei 2006 is appellante, die zich op 21 oktober 2005 ziek had gemeld, meegedeeld dat re-integratie in haar functie van hoofd van de afdeling [naam afdeling] niet zinvol is omdat zij situatief arbeidsongeschikt is en deze functie in de nieuwe organisatie (per 1 oktober 2006) zal vervallen.
1.4. Bij brief van 6 juni 2006 heeft het bestuur appellante bericht dat zij voorlopig wordt geplaatst op de functie van teamleider Vestigingsondersteuning bij de afdeling Management Ondersteuning van de sector Afvalwater, met als voorlopige functieschaal 11. Hiertegen heeft appellante op 29 juni 2006 bedenkingen ingebracht en daarbij als functie van haar eerste voorkeur opgegeven hoofd van de afdeling Frontoffice bij de sector Klant, Markt en Relaties en als tweede voorkeurfunctie teamleider B Project-management bij de sector Onderzoek en Projecten.
1.5. Bij besluit van 19 september 2006 is appellante overeenkomstig het advies van de plaatsingscommissie ingaande 1 oktober 2006 definitief geplaatst in eerder genoemde functie van teamleider Vestigingsondersteuning, met functieschaal 11. Bij het bestreden besluit van 3 april 2007 heeft het bestuur na bezwaar het plaatsingsbesluit van
19 september 2006 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellante heeft de vraag opgeworpen of de door haar als eerste opgegeven voorkeursfunctie ten opzichte van haar oude, vervallen, functie niet als een “twee-functie” in de zin van de hier van toepassing zijnde Sociale Paragraaf Waternet (hierna: SPW) moet worden aangemerkt. Een zodanige functie is in artikel 5 onder 3.1.2 van de SPW omschreven als een functie in het nieuwe onderdeel die voor ten minste 75% gelijk is aan de functie in het oude onderdeel, waarbij het gewijzigde deel geen invloed heeft op de zwaarte van de functie en herkenbaar is weergegeven. Voor zo’n functie geldt het principe “mens volgt werk”.
3.2. De Raad volgt appellante hierin niet. Uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is naar voren gekomen dat de contacten bij de oude functie van hoofd van de afdeling [naam afdeling] voornamelijk van interne aard waren. Weliswaar was (aan de telefoon en bij de receptie) ook sprake van externe contacten maar de desbetreffende klanten werden voor inhoudelijke behandeling van hun vragen of opmerkingen door-geleid naar de betrokken afdelingen. Bij de nieuwe functie van hoofd van de afdeling Frontoffice gaat het hoofdzakelijk juist om externe contacten waarbij ook inhoudelijke behandeling plaatsvindt. Voorts vielen onder de oude functie tevens taken op het gebied van ICT, maar onder de nieuwe functie niet. De sectoren waartoe beide functies behoorden, als onder 1.1 en 1.4 vermeld, zijn ook duidelijk verschillend. Bovendien is de nieuwe functie een salarisschaal hoger ingedeeld dan de oude. Gelet op een en ander gaat de Raad ervan uit dat de nieuwe functie niet voor ten minste 75% gelijk is aan de oude functie.
3.3. Vervolgens staat de Raad voor beantwoording van de vraag of de functie van teamleider Vestigingsondersteuning waarin appellant is geplaatst, als een passende functie is te beschouwen. Dit begrip wordt in artikel 1 onder f van de SPW, voor zover hier van belang, omschreven als een functie die de medewerker redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Het schaalniveau van de nieuwe functie ligt bij voorkeur op het-zelfde niveau als dat van de oude functie maar kan maximaal één schaalniveau lager liggen; bij het plaatsingsproces geniet de plaatsing vanuit gelijk schaalniveau de voorkeur boven plaatsing vanuit een hogere schaal.
3.4. De Raad merkt op dat het doel van de functie waarin appellante is geplaatst blijkens de typering ervan onder meer het integraal leiding geven aan en dragen van verantwoor-delijkheid voor het functioneren van een team betreft dat klein en beleidsadviserend en/of beleidsuitvoerend van aard is. Binnen gestelde kaders wordt geadviseerd over beleid binnen de afdeling en/of het team. Het schaalniveau van de functie is 11, evenals dat van de oude, eveneens leidinggevende functie. In de gegeven omstandigheden kan de Raad niet inzien dat het feit dat het inhoudelijke werk waarop het leidinggeven in beide functies betrekking heeft van enigszins verschillende aard is, betekent dat de nieuwe functie niet passend zou zijn. De stelling van appellante dat zij geen affiniteit heeft met afvalwater levert onvoldoende grond op om hierover anders te oordelen.
3.5. Met betrekking tot de stelling van appellante dat zij geplaatst had behoren te worden in de functie van haar eerste voorkeur stelt de Raad voorop dat uit de hiervoor onder 3.3 weergegeven omschrijving van het begrip passende functie volgt dat het bij die functie weliswaar kan gaan om een functie van een hoger schaalniveau dan dat van de oude functie maar dat op plaatsing in een dergelijke functie bepaald niet zonder meer aanspraak bestaat, en dit zeker niet als, zoals in dit geval, ook een functie van hetzelfde schaalniveau beschikbaar is. Verder wijst de Raad erop dat in artikel 10, vijfde lid, van de SPW is bepaald dat aan het vermelden van een voorkeur geen rechten kunnen worden ontleend. Die melding kan wel een hulpmiddel zijn voor de plaatsingscommissie in het plaatsingsproces.
Voorts is in dit verband van belang dat mevrouw De B op bedoelde functie van hoofd van de afdeling Frontoffice is geplaatst. Mw. De B was werkzaam bij de sector Waterbeheer van het voormalige Waterleidingbedrijf. Bij die sector was al eerder een organisatie-veranderingstraject ingezet. In dat kader zijn gesprekken met de medewerkers gehouden en zijn voorkeuren voor nieuwe functies geïnventariseerd. Ook bij mw De B is dat gebeurd. Dit heeft ertoe geleid dat mw De B per 1 januari 2006 (voorlopig) is geplaatst in een functie die vergelijkbaar was met die van hoofd van de afdeling Frontoffice. Vervolgens is zij per 1 oktober 2006 in deze laatste functie geplaatst. Met appellante is geen gesprek gevoerd zoals dat met mw De B is geschied en evenmin is zij per 1 januari 2006 feitelijk in een (voorlopige) functie geplaatst. Met het bestuur is de Raad echter van oordeel dat de situatie van appellante niet op één lijn kan worden gesteld met die van mw De B. Appellante was immers niet werkzaam bij de sector Waterbeheer. Alleen met medewerkers van die sector zijn gesprekken gevoerd en alleen deze medewerkers zijn al per 1 januari 2006 feitelijk op andere functies geplaatst. Niet kan worden gezegd dat het bestuur voor deze beperking geen goede reden had.
3.6. Om deels soortgelijke redenen ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat appellante wel op de functie die als tweede haar voorkeur had, had behoren te worden geplaatst. Deze functie is toebedeeld aan B die al vanaf 1 juli 2003 in de vergelijkbare functie van teamleider Projecten werkzaam was en gesalarieerd werd volgens schaal 13. Niet valt in te zien dat appellante voor deze plaatsing voorrang toekwam boven B.
3.7. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het op enigszins andere gronden, voor bevestiging in aanmerking komt. Het hoger beroep slaagt dus niet.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.