[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2009, 09/343 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 september 2010
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.H. van Zundert, advocaat, en het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
1.1. Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn onder de nummers 05/5171 en 05/2433 gegeven uitspraak van 11 maart 2009, alsmede naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in 2008 herbeoordeeld. Op basis van de conclusies van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 augustus 2008 de WAO-uitkering van appellant, die laatstelijk op grond van een besluit van 11 augustus 2005 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 30 oktober 2008 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.3. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft, na nader verzekeringsgeneeskundig onderzoek, bij besluit van 17 december 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld waarbij hij heeft verzocht het bestreden besluit te vernietigen en het Uwv op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe stelde hij het onzorgvuldig te achten dat hij nog lopende een hoger beroepsprocedure tegen het besluit van het Uwv van 11 augustus 2005 wederom door het Uwv is opgeroepen voor een herbeoordeling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant stelde voorts dat bij de onderhavige herbeoordeling ten onrechte de medische informatie is gehanteerd die aan het besluit van 11 augustus 2005 ten grondslag lag. Nu de onderhavige herbeoordeling heeft geleid tot een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse, kan naar zijn mening het door de arbeidsdeskundige verrichte onderzoek niet serieus worden genomen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels gelijk aan die welke hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Appellant heeft benadrukt dat het in oktober 2008 niet goed met hem ging omdat hij toen kampte met knie- en rugklachten, alsook met ernstig overgewicht als gevolg waarvan hij aan suikerziekte leed.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een uitkeringsgerechtigde, gelet op artikel 23 van de WAO, te allen tijde kan plaatsvinden en overweegt dat dit in appellants situatie niet anders was. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH2445. Hierbij merkt de Raad nog op dat het besluit van 11 augustus 2005 tot voortzetting van de WAO-uitkering van appellant per 4 november 2004 in de klasse 35 tot 45% niet was gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek met betrekking tot deze datum, maar is genomen omdat abusievelijk geen uitvoering door het Uwv was gegeven aan een daaraan voorafgaand besluit van 3 september 2004, waarbij de WAO-uitkering van appellant per 4 november 2004 was beëindigd.
4.2. De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is. Een verzekeringsarts heeft appellant op haar spreekuur ontvangen en lichamelijk onderzocht. Voor zijn knie-, rug- en overige klachten was appellant op dat moment niet onder medische behandeling zodat de verzekeringsarts - naast de medische informatie die al in het dossier aanwezig was - mocht afgaan op de bevindingen van haar eigen onderzoek. Deze bevindingen, die inhouden dat appellant in staat is normaal te functioneren met de kanttekening dat excessieve kniebelasting niet mogelijk is (waardoor appellants voormalige functie van allround medewerker stookdienst niet geschikt voor hem is), zijn in de bezwaarfase onderschreven door twee bezwaarverzekeringsartsen. Daarbij is tevens rekening gehouden met hetgeen appellant tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht.
4.3. De Raad acht de medische grondslag van het bestreden besluit ook qua inhoud deugdelijk. Door appellant zijn in beroep, noch in hoger beroep medische gegevens naar voren gebracht die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellant op
30 oktober 2008 meer functionele beperkingen had dan door het Uwv is aangenomen.
4.4. De Raad volgt voorts de opvatting van de arbeidsdeskundige zoals weergegeven in een rapport van 28 augustus 2008, welke opvatting die dag telefonisch met appellant is besproken. Deze houdt in dat appellant de functies van productiemedewerker metaal en electro-industrie (eenvoudige machines bedienen) (Sbc-code 111171), operator voedingsmiddelenindustrie (Sbc-code 271121) en schilder, spuiter (Sbc-code 262170) op 30 oktober 2008 zou kunnen vervullen. Deze functies kennen geen bovenmatige belasting van betekenis. De Raad merkt voorts op dat de arbeidsdeskundige een oordeel moest geven over de mate van arbeidsongeschiktheid met betrekking tot de datum 30 oktober 2008. Met een eerdere datum kon hierbij geen rekening worden gehouden.
5. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2010.