[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 oktober 2009, 09/443 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 19 augustus 2010
Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.A.M. Broos, kantoorgenoot van mr. Van Megen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2.1. Appellant is van 30 mei 2005 tot 25 november 2005 werkzaam geweest als procesoperator via uitzendbureau Adecco bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats]. Aansluitend heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 4 juli 2006 heeft appellant zich ziek gemeld vanuit de WW.
2.2. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 juli 2008 ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: wet WIA) een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toegekend, berekend naar een dagloon van € 130,31. In dit dagloon zijn opgenomen de in de referteperiode van 12 juni 2005 tot en met 11 juni 2006 genoten inkomsten als procesoperator via Adecco en de (daarna genoten) WW-uitkering.
2.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het bij besluit van 10 juni 2008 vastgestelde dagloon. Bij besluit van
19 februari 2009 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 februari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) geen ruimte biedt voor het hanteren van een andere referteperiode dan het in artikel 1, aanhef en onder q, van het Besluit bedoelde refertejaar.
4. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellant wijst er op dat hij zich weliswaar (pas) in 2006 heeft ziek gemeld in verband met de ziekte van Huntington, maar dat zich reeds in 2000, toen hij werkzaam was als constructeur, klachten ten gevolge van deze ziekte openbaarden. Appellant stelt dat hij een zogenoemde ‘medische afzakker’ is, zodat het redelijk is dat het dagloon van zijn WIA-uitkering wordt gebaseerd op het (veel hogere) loon van constructeur. Ter onderbouwing van dit standpunt betoogt appellant dat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit wat betreft de vaststelling van de te hanteren referteperiode strijdig is met artikel 13, eerste lid, van de wet WIA, en daarmee onverbindend is. In dit kader wijst appellant er op dat artikel 13, eerste lid, van de wet WIA de referteperiode definieert als de periode van één jaar voorafgaande aan het tijdvak waarin de ziekte is ingetreden, en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit als de periode van één jaar voorafgaande aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. De Raad stelt vooreerst vast dat appellant, zoals hij ter zitting van de Raad heeft verklaard, met zijn betoog dat hij een ‘medisch afzakker’ is niet het verschuiven van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag beoogt, doch louter het verschuiven van de te hanteren referteperiode voor de vaststelling van het dagloon.
5.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de wet WIA, wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261e deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Op grond van artikel 13, derde lid, van de wet WIA kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld. Dit laatste is geschied bij het Besluit.
5.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit, wordt - voor zover hier van belang - onder referteperiode verstaan: de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
5.4. De Raad kan zich niet verenigen met het betoog van appellant dat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit strijdig is met artikel 13, eerste lid, van de wet WIA en om die reden onverbindend is. De Raad is van oordeel dat met de in artikel 13, eerste lid, van de wet WIA opgenomen term ziekte gedoeld wordt op de eerste dag waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet WIA, en niet op - zoals appellant lijkt te betogen - het zich openbaren van (de eerste) verschijnselen van de ziekte. De uitwerking van de te hanteren referteperiode in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit is dan ook geheel in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de wet WIA.
5.5. De Raad is voorts dan ook van oordeel dat het Uwv de referteperiode in overeenstemming met artikel 13 van de wet WIA en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit heeft vastgesteld op de periode van 12 juni 2005 tot en met
11 juni 2006. Het Uwv is daarbij terecht uitgegaan van 4 juli 2006 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, zijnde de eerste dag waarop appellant wegens ziekte niet heeft gewerkt. De Raad tekent aan dat daaronder in het geval van appellant dient te worden begrepen de laatstelijk voor het intreden van de werkloosheid verrichte werkzaamheden.
5.6. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Besluit geen enkele ruimte biedt om in het geval van appellant een andere referteperiode te hanteren dan die is omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit.
5.7. Met betrekking tot het - subsidiaire - verzoek van appellant het Besluit op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te laten omdat het geen ruimte biedt om het dagloon te baseren op de arbeid die hij gewoonlijk (als constructeur) verdiende, overweegt de Raad dat artikel 13, eerste lid, van de wet WIA en de bepalingen van het Besluit een zodanige inhoud en strekking hebben dat het de rechter niet vrij staat om in afwijking van deze dwingendrechtelijke voorschriften in het geval van appellant te komen tot een ander oordeel dan het vorenstaande.
5.8. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet tenslotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en J.F. Bandringa en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010.