ECLI:NL:CRVB:2010:BN6003
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- G.L.M.J. Stevens
- H.L.C. Hermans
- Rechtspraak.nl
Weigering van declaratiekosten voor huishoudelijke hulp en bewijsvereisten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2010 uitspraak gedaan over de weigering van declaratiekosten voor huishoudelijke hulp door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1940, had in december 2008 kosten van huishoudelijke hulp gedeclareerd vanaf 1 september 2005. De verweerster honoreerde deze declaratie echter slechts vanaf 6 oktober 2008, omdat niet voldoende was aangetoond dat er voor deze datum daadwerkelijk kosten waren gemaakt. De Raad oordeelde dat verweerster gerechtigd was om eisen te stellen aan het bewijs van gemaakte kosten, vooral gezien de twijfels over de feitelijke betaling van deze kosten vóór 6 oktober 2008.
De Raad baseerde zijn oordeel op verschillende rapportages die in de loop der jaren over appellante waren opgesteld, waarin werd vermeld dat haar zoon en schoondochter het zware huishoudelijke werk voor hun rekening namen, maar niet dat appellante hen hiervoor had betaald. In beroep werd een verklaring overgelegd van de zoon en schoondochter, waarin zij stelden dat zij betaald huishoudelijk werk voor appellante hadden verricht. De Raad oordeelde echter dat deze verklaring, gezien de nauwe familierelatie, niet doorslaggevend was en dat er onvoldoende bewijs was voor de gemaakte kosten vóór de genoemde datum.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij het declareren van kosten voor huishoudelijke hulp, vooral in situaties waar familieleden betrokken zijn.