ECLI:NL:CRVB:2010:BN5966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6775 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening premie vrijwillige verzekering AOW over de jaren 1998 tot en met 2004

In deze zaak heeft appellant, wonende in Spanje, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om restitutie van de door hem betaalde premie voor de vrijwillige verzekering AOW over de jaren 1998 tot en met 2004 was afgewezen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een eerdere beslissing op bezwaar, gedateerd 25 januari 2007, het verzoek van appellant om herziening van de premie afgewezen, met de argumentatie dat het arrest Van Pommeren niet leidde tot een premievrijstelling. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gewijzigd en verzocht om gelijke behandeling met de familie Van Pommeren, die een lagere premie had gekregen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van de familie Van Pommeren, en dat er geen feitelijke grondslag was voor zijn beroep op gelijke behandeling. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de premie afhankelijk is van het (premie-)inkomen van de betrokkene, en dat appellant geen bewijs heeft geleverd dat zijn inkomen gelijk of vergelijkbaar was met dat van de familie Van Pommeren. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

08/6775 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Spanje (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2008, 07/996 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 juli 2010 heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellant is daarbij, met kennisgeving, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brief van 20 juni 2006 heeft appellant aan de Svb verzocht om restitutie van de door hem betaalde premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de jaren 1998 tot en met 2004. Daarbij heeft appellant verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (hierna: het Hof) van 7 juli 2005, C-227/03, Van Pommeren-Bourgondiën (hierna: Van Pommeren).
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 25 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 1 oktober 2006 gehandhaafd, waarbij het verzoek van appellant is afgewezen. Daarbij is overwogen dat uit het arrest Van Pommeren niet voortvloeit dat de vrijwillige verzekering geheel premievrij is.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in zijn brief van 8 juli 2010, na contact met de familie Van Pommeren, zijn standpunt aldus gewijzigd dat verzocht is om hem gelijk te behandelen met de familie Van Pommeren door de verschuldigde vrijwillige premie over de jaren 1998 tot en met 2004 nader vast te stellen op ongeveer € 1.000,- per jaar, zijnde het bedrag dat de familie Van Pommeren ongeveer heeft moeten betalen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep nader heeft aangevoerd is tussen partijen in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd om de door appellant betaalde premie voor de vrijwillige verzekering AOW over de jaren 1998 tot en met 2004 te herzien naar een lager bedrag, naar aanleiding van het arrest Van Pommeren.
4.2. De Raad stelt voorop dat uit het bepaalde in artikel 10 van de Wet financiering volksverzekeringen en artikel 5 van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voortvloeit dat de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering afhankelijk is van het (premie-)inkomen van de betrokkene.
4.3. Voorts heeft het Hof in het arrest Van Pommeren geoordeeld dat personen die buiten Nederland wonen met een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering en die verplicht verzekerd zijn gebleven voor ten minste één tak van verzekering in Nederland zich vrijwillig moeten kunnen verzekeren voor andere takken van verzekering onder dezelfde voorwaarden als wanneer zij verplicht verzekerd zouden zijn. Naar aanleiding van dit arrest is, in het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden van 19 december 2005, Stb, 720 (hierna: KB 720), onder meer nader bepaald hoe het premie-inkomen moet worden vastgesteld.
4.4. De Svb heeft in de brief van 1 oktober 2006 reeds aan appellant meegedeeld dat KB 720 voor hem geen gevolgen heeft voor de hoogte van de vastgestelde premie voor de vrijwillige verzekering, omdat in zijn geval niet een of meer van de in die brief genoemde situaties aan de orde was waarin de premie op lagere bedragen kan worden vastgesteld. Door appellant is dit oordeel niet betwist.
4.5. Ten aanzien van het beroep van appellant op gelijke behandeling met de familie Van Pommeren is de Raad van oordeel dat dit beroep een feitelijke grondslag ontbeert. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit immers voort dat de hoogte van de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering afhankelijk is van het (premie-)inkomen van de betrokkene. Appellant heeft geen enkel gegeven overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het inkomen van de familie Van Pommeren gelijk of vergelijkbaar was gedurende de hier van belang zijnde jaren met het inkomen van appellant. Derhalve kan niet worden aangenomen dat sprake is van gelijke gevallen die door de Svb ongelijk worden behandeld.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.L. de Gier.
IvR