[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 augustus 2009, 08/8388 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2010
Namens appellante heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellante en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
1.1. Appellante is vanaf 1996 tot in maart 2006 werkzaam geweest als agrarisch medewerker via uitzendbureaus/loonbedrijven. Met ingang van 27 maart 2006 is aan appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2. Op 21 juni 2006 heeft appellante zich ziekgemeld bij het Uwv in verband met psychische klachten als gevolg van huiselijk geweld en incest door haar echtgenoot. Appellante heeft vervolgens gedurende de maximale termijn ziekengeld ontvangen tot en met 17 juni 2008.
1.3. Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan appellante toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% zou bedragen. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling van een verzekeringsarts ten grondslag, volgens welke er bij appellante sprake is van beperkingen in verband met psychische klachten. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke appellante geschikt is te achten haar eigen werk als agrarisch medewerker te verrichten.
1.4. Naar aanleiding van het namens appellante tegen dit besluit aangevoerde bezwaar heeft het Uwv een nader onderzoek laten verrichten door een bezwaarverzekeringsarts die, na kennisneming van informatie verkregen van de huisarts, tot de slotsom is gekomen dat geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die het oordeel van de verzekeringsarts met betrekking tot de functionele mogelijkheden doen wijzigen. Onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij ongeschikt is het eigen werk te verrichten, wegens haar psychische klachten. Zij is van oordeel dat de FML onjuist is vastgesteld, omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering aan appellante toe te kennen vanaf
18 juni 2008. Daarbij spitst het geschil zich met name toe op de vraag of het Uwv appellante met ingang van die datum terecht in staat heeft geacht haar werkzaamheden als agrarisch medewerker in een volledige dagtaak te verrichten.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de voor appellante geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid op zorgvuldige wijze hebben vastgesteld en dat daarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de medische klachten van appellante. In dit verband acht de Raad allereerst van belang dat de verzekeringsarts informatie heeft ingewonnen bij de behandelend psychiater van appellante en rekening houdend met die informatie de FML heeft opgesteld. Vervolgens is de bezwaarverzekeringsarts, na kennisneming van informatie verkregen van de huisarts van appellante, gemotiveerd tot de slotsom gekomen dat geen aanleiding bestaat om voor appellante meer beperkingen in aanmerking te nemen.
4.3. Voorts zijn in hoger beroep door appellante geen medische of andere gegevens overgelegd, waaruit afgeleid kan worden dat - mogelijk - meer beperkingen voor haar dienen te gelden. Derhalve heeft de Raad geen aanleiding gevonden een onafhankelijk deskundige in te schakelen, zoals namens appellante is verzocht.
4.4. Ten slotte is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat appellante, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht om vanaf 18 juni 2008 haar eigen werk als agrarisch medewerker in een volledige dagtaak te verrichten. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en maakt die overweging tot de zijne.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.