ECLI:NL:CRVB:2010:BN5953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante niet te verhogen, terecht was. Appellante, die als paprikaplukster werkte, was sinds 23 juli 2001 arbeidsongeschikt door buikklachten. Het Uwv had haar een WAO-uitkering toegekend, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In mei 2008 verzocht appellante het Uwv om herziening van haar uitkering, omdat zij stelde dat haar medische klachten waren toegenomen. Het Uwv weigerde echter de uitkering te verhogen, na medisch onderzoek door een verzekeringsarts. De rechtbank bevestigde deze beslissing van het Uwv, waarbij werd opgemerkt dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van toegenomen klachten en beperkingen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende onderbouwd was. De Raad zag geen reden om het oordeel van de rechtbank niet te onderschrijven, aangezien appellante niet met medische stukken had aangetoond dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 39a van de WAO. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.