ECLI:NL:CRVB:2010:BN5953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5446 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante niet te verhogen, terecht was. Appellante, die als paprikaplukster werkte, was sinds 23 juli 2001 arbeidsongeschikt door buikklachten. Het Uwv had haar een WAO-uitkering toegekend, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

In mei 2008 verzocht appellante het Uwv om herziening van haar uitkering, omdat zij stelde dat haar medische klachten waren toegenomen. Het Uwv weigerde echter de uitkering te verhogen, na medisch onderzoek door een verzekeringsarts. De rechtbank bevestigde deze beslissing van het Uwv, waarbij werd opgemerkt dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van toegenomen klachten en beperkingen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende onderbouwd was. De Raad zag geen reden om het oordeel van de rechtbank niet te onderschrijven, aangezien appellante niet met medische stukken had aangetoond dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 39a van de WAO. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

09/5446 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 september 2009, 08/6038 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. B.B. Zebregs, kantoorgenoot van mr. Heltzel, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2010. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruin.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante, werkzaam als paprikaplukster, is op 23 juli 2001 uitgevallen vanwege buikklachten. Het Uwv heeft einde wachttijd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij schrijven van 28 mei 2008 heeft appellante het Uwv verzocht de hoogte van haar uitkering te herzien. Zij heeft daarbij aangegeven dat sedert de laatste beoordeling in 2006 haar medische klachten in het gehele bewegingsapparaat en met name de nek-, linkerknie- en buikklachten zijn toegenomen.
1.4. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 september 2009 besloten de WAO-uitkering niet te verhogen. De verzekeringsarts heeft na zijn onderzoek de conclusie getrokken dat appellante onveranderd beperkingen heeft conform de op 19 januari 2006 opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
1.5. Bij bestreden besluit van 5 december 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante hiertegen ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft tegen dit besluit beroep aangetekend.
2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen met de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv van oordeel te zijn dat appellante niet onderbouwd heeft waaruit haar toegenomen klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen bestaan. Uit de ontvangen informatie van de behandelende sector komt niet naar voren dat er sprake is van toegenomen beperkingen vanwege de al bij appellante bekende afwijkingen, waarmee in de FML uit 2006 al rekening gehouden is.
2.3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat er wel sprake is van toegenomen klachten. Vanaf mei 2008 heeft ze zich veelvuldig moeten wenden tot de huisarts. Zij heeft veel meer pijn en ondervindt meer beperkingen. Er is sprake van slijtagereuma. Haar is uitgelegd dat de verergering van haar klachten te maken heeft met haar leeftijd. Er is dus wel degelijk sprake van een verband tussen de reeds bestaande beperkingen en de toename daarvan.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De Raad acht de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende onderbouwd en ziet in hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd dan ook geen reden om het oordeel van de rechtbank niet te onderschrijven. Appellante heeft niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 39a van de WAO.
3.3. Het hoger beroep slaagt niet.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.L. de Gier.
IvR