[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 19 augustus 2010
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 5 juni 2009, kenmerk BZ 8965, JZ/L70/2009, ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: bestreden besluit) ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wubo).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010. Appellant is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1.1. Blijkens de gedingstukken is appellant op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. In december 2008 heeft appellant een aanvraag ingediend om vergoeding van de aanschafkosten van
€ 2.325,- van een buitenboordmotor van 8 pk, zodat hij op het open water kan gaan vissen met de door hem van zijn neef geërfde vissersboot.
1.2. Verweerster heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 20 februari 2009, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op grond van de overweging dat appellant niet op grond van oorlogsinvaliditeit is aangewezen op de gevraagde voor-ziening zoals vereist voor vergoeding op grond van artikel 32 van de Wubo. Voorts stelt verweerster zich op het standpunt dat bedoelde kosten normale kosten zijn voor recreatieve activiteiten en daarom niet kunnen worden aangemerkt als extra kosten in de zin van artikel 33 van de Wubo, zodat evenmin een tegemoetkoming in de aanschaf-kosten kan worden toegekend.
1.3. Appellant stelt - samengevat - dat hij als gevolg van zijn oorlogsinvaliditeit (claustrofobie) voor ontspanning en rust aangewezen is op de buitenlucht en dat vissen op het open water een - noodzakelijke - therapeutische uitwerking op hem heeft. Omdat hij regelmatig op het IJ, het Noordzeekanaal en de Zaan op snoekbaars vist, is hij daarbij aangewezen op een boot met een buitenboordmotor met een zodanig vermogen dat hij op stromend water snelheid kan maken. Een buitenboordmotor van 5 pk, die slechts € 1.249,- kost, zou daarvoor toereikend zijn. Tot slot betoogt appellant dat verweerster ten onrechte geen psychiatrisch onderzoek heeft laten verrichten naar de vraag of de in geding zijnde voorziening op basis van artikel 32 of artikel 33 van de Wubo toewijsbaar is.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
2.1. Blijkens de artikelen 32 en 33 van de Wubo komen voor vergoeding of tegemoet-koming in aanmerking extra of bijzondere, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, kosten van voorzieningen welke noodzakelijk zijn door of verband houden met zijn oorlogsinvaliditeit. In beginsel kunnen algemeen gebruikelijke kosten niet als extra of bijzondere kosten worden beschouwd.
2.2. Naar de Raad vaker heeft geoordeeld is sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening indien het een voorziening betreft die - kort gezegd - in voorkomende gevallen ook door mensen wordt aangeschaft die in vergelijkbare omstandigheden verkeren als het betrokken burger-oorlogsslachtoffer, maar bij wie geen sprake is van oorlogsinvaliditeit.
2.3. Verweerster stelt zich naar de Raad begrijpt op het standpunt dat een buitenboord-motor in bovenbedoelde zin als algemeen gebruikelijk moet worden gezien voor mensen die over een boot beschikken waarmee zij grotere afstanden over het water willen afleggen en dat daarom niet kan worden gesproken van extra of bijzondere kosten in de zin van de Wubo, maar van normale kosten voor recreatieve activiteiten.
2.4. De Raad kan zich daarmee verenigen, evenals met verweersters stelling dat het laten verrichten van een medisch onderzoek naar de noodzaak van een buitenboordmotor niet zinvol is, omdat de opvatting dat de door appellant gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, niet afhankelijk is van een medisch oordeel.
2.5. Het vorenstaande betekent dat het door appellant ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.L.C. Hermans als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2010.
(get.) A. Beuker-Tilstra.