09/6809 WIA en 10/1873 WIA
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 november 2009, 09/784 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 september 2010
Namens appellant heeft mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Rooij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.P.H.M. van Lieshout.
1. Op 1 september 2006 is appellant uitgevallen voor zijn werk als stadswacht. Bij besluit van 8 juli 2008 is de aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat appellant per 29 augustus 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met zijn medische beperkingen geschikt is voor werkzaamheden in passende functies. Het namens appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 6 januari 2009 (hierna: bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, aangezien de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) eerst in beroep is aangepast. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand te laten, omdat de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans niet heeft gereageerd op de door de psycholoog i.o. J. Kokx genoemde klachten van vergeetachtigheid, moeheid, onrust en slaapproblemen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts Offermans volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom appellant in staat wordt geacht conflicten in telefonisch contact te hanteren. Voor wat betreft de overgelegde informatie met betrekking tot de rug-, knie-, nek- en heupklachten heeft de rechtbank overwogen dat niet is aangetoond dat deze informatie actueel is op de datum in geding. De door appellant geclaimde visusklachten zijn volgens de rechtbank niet onderbouwd met informatie van een specialist. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de beperkingen ten gevolge van het probleem van omgaan met hiërarchie en gezag voldoende zijn vertaald in de FML.
2.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2010 (hierna: bestreden besluit II) het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon van 29 januari 2010 ten grondslag.
3.1. Appellant heeft in hoger het standpunt ingenomen dat hij wel degelijk beperkingen ondervindt vanwege de visusklachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een brief van de oogarts J.B.A. Polman van 7 augustus 2009 overgelegd. In reactie op bestreden besluit II heeft appellant te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. Met betrekking tot het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak oordeelt de Raad als volgt.
4.1.1. De Raad stelt op basis van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting vast dat het hoger beroep van appellant uitsluitend is gericht tegen de overweging van de rechtbank ten aanzien van de visusklachten. Appellant is van oordeel dat gelet op deze klachten de functies statistisch medewerker (sbc-code 451010) en monteur (sbc-code 267050) niet geschikt zijn, aangezien in deze functies hoge eisen worden gesteld aan een goede visus.
4.1.2. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens onvoldoende steun bieden aan de opvatting van appellant dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML ten onrechte geen beperking heeft aangenomen bij het aspect zien (2.1). In de overgelegde informatie van de oogarts van 7 augustus 2009 heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon, dat geen rekening hoeft te worden gehouden met een visusbeperking, voor onjuist te houden. Daarbij wijst de Raad nog op de opmerking van de huisarts in zijn verwijsbrief van 9 juli 2010, dat de oogarts de vastgestelde visus van 75% niet verontrustend vond. Verder heeft de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting toegelicht dat volgens de bezwaarverzekeringsarts een visus van 75% niet dusdanig slecht is, dat hiermee in termen van beperkingen rekening wordt gehouden. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze toelichting.
4.1.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1.2 volgt dat de door appellant in hoger beroep geformuleerde grieven tegen de aangevallen uitspraak geen doel treffen.
4.2. Met betrekking tot het beroep tegen bestreden besluit II oordeelt de Raad als volgt.
4.2.1. Ten aanzien van de door de psycholoog Kokx genoemde moeheid en slaapproblemen – waarvan naar het oordeel van de Raad niet duidelijk is geworden of Kokx deze klachten zelf heeft vastgesteld – kan de Raad zich vinden in de overweging van de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon in de rapportage van 29 januari 2010. Wat er ook zij van de vraag of appellant (meer) beperkt is op de aspecten herinneren (vergeetachtigheid) (1.3) en omgaan met conflicten (2.8), de Raad stelt vast dat voornoemde belastingpunten volgens de resultaat functiebeoordeling in geen van de voorgehouden functies voorkomen.
4.2.2. Aan het commentaar van appellant in zijn e-mail van 30 april 2010 op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon van 29 januari 2010 en 29 maart 2010 kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellant daaraan gehecht wil zien. De genoemde klachten in de door appellant overgelegde verwijsbrieven van de huisarts van 9 juli 2010 zien niet op de datum in geding. Naar het oordeel van de Raad geeft de informatie van de orthopedisch chirurg Van Loon van 19 juli 2010 geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat appellant op de datum in geding meer beperkt is vanwege de rugklachten.
4.2.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten en de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige M. Prosée, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
4.2.6. Uit hetgeen is overwogen in 4.2.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010.
(get.) T.J. van der Torn.